ECLI:NL:HR:2020:1280

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
19/00796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exclusieve rechtsmacht van het beslagforum bij conservatoir beslag op zeeschip en de gevolgen voor de Nederlandse rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in het kader van conservatoir beslag op een zeeschip. De eiseres, V Marine Fuels B.V., had in januari 2015 conservatoir beslag gelegd op het zeeschip 'Forest Park', dat toebehoorde aan Dexhon Shipping Inc. en werd beheerd door Zodiac Maritime Ltd. Het beslag was gelegd ter zekerheid van een openstaande vordering van V Marine uit hoofde van een brandstofleverantie. Na opheffing van het beslag tegen storting van een bedrag in een Marokkaanse rechtbank, vorderden Dexhon c.s. diverse verklaringen voor recht, waaronder dat V Marine geen vordering op hen had en dat zij moesten meewerken aan de teruggave van het depot. De rechtbank Rotterdam wees de vorderingen van Dexhon c.s. af, waarna het gerechtshof Den Haag in hoger beroep de provisionele vordering van Dexhon c.s. toewijsde. V Marine ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de provisionele vordering van Dexhon c.s. De Hoge Raad baseerde dit oordeel op de exclusieve rechtsmacht van de Marokkaanse rechter, waar het beslag was gelegd, zoals bepaald in het Beslagverdrag. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en oordeelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om de vordering van Dexhon c.s. te behandelen. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van internationale verdragen in het bepalen van rechtsmacht in zaken van conservatoir beslag op zeeschepen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00796
Datum17 juli 2020
ARREST
In de zaak van
V MARINE FUELS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: V Marine,
advocaat: D.A. van der Kooij,
tegen
1. DEXHON SHIPPING INC,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
2. ZODIAC MARITIME LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: Dexhon en Zodiac, en gezamenlijk Dexhon c.s.,
advocaat: M.W. Scheltema.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/10/518460/HA ZA 17-44 van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2017;
het arrest in de zaak 200.227.283 van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2018.
V Marine heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Dexhon c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor V Marine mede door T. van Tatenhove.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van V Marine heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op of omstreeks 13 januari 2015 heeft V Marine in Safi (Marokko), na verlof daartoe van het gerecht te Casablanca (Marokko), conservatoir beslag laten leggen op het aan Dexhon toebehorende en door Zodiac beheerde zeeschip ‘Forest Park’. Het beslag is gelegd op de voet van het Beslagverdrag [1] en strekte tot zekerheid voor het verhaal van de openstaande vordering van V Marine uit hoofde van een brandstofleverantie aan boord van de ‘Forest Park’.
(ii) Op 16 januari 2015 is het beslag opgeheven tegen storting door Dexhon c.s. bij het gerecht te Casablanca, van een bedrag van MAD 2.508.290,74 (overeenkomend met USD 272.863,--) (hierna: het depot).
2.2
In deze procedure vorderen Dexhon c.s. diverse verklaringen voor recht, waaronder een verklaring voor recht dat V Marine geen vordering op Dexhon c.s. heeft en evenmin een verhaalsrecht op de ‘Forest Park’. Ook vorderen Dexhon c.s., kort gezegd, dat V Marine wordt bevolen om, op straffe van een dwangsom, al het nodige te doen om de rechter in Marokko het depot ter vrije beschikking van Dexhon c.s. te laten stellen.
V Marine heeft deze vorderingen bestreden. Voorts heeft V Marine aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de vordering van Dexhon c.s. die ziet op het bevel tot medewerking aan de teruggave van het depot.
2.3
De rechtbank heeft de gevorderde verklaringen voor recht afgewezen. [2] Zij is daarbij niet toegekomen aan de beoordeling van de vordering tot medewerking aan de teruggave van het depot en daarmee evenmin aan de vraag of de Nederlandse rechter voor die vordering rechtsmacht heeft.
2.4.1
In dit incident in hoger beroep vorderen Dexhon c.s., op de voet van art. 223 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv, dat het hof bij wijze van voorlopige voorziening V Marine beveelt om binnen drie dagen na betekening van het arrest in het incident met daarbij gevoegd een originele garantie als aangeboden (te weten een garantie van The North of England P&I Association Limited (Rotterdam Guarantee Form 2008 (amended))), te doen wat nodig is in Marokko om het depot vrij te doen stellen of terug te betalen aan de reder of diens vertegenwoordigers, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.4.2
Het hof heeft de provisionele vordering toegewezen en heeft V Marine bevolen om binnen veertien werkdagen na betekening van het arrest met daarbij de aangeboden garantie voor een bedrag van USD 335.000,--, te doen wat nodig is in Marokko om het depot vrij te doen stellen of terug te betalen aan de reder of diens vertegenwoordigers, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- per dag dat V Marine daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000,--. Het hof heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [3]
Het hof heeft (in rov. 3) als volgt overwogen over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter om van de provisionele vordering kennis te nemen:
“Ingevolge art. 5 [Beslagverdrag] was de Marokkaanse rechter binnen wiens rechtsgebied het scheepsbeslag gelegd was bevoegd om dit beslag tegen het stellen van zekerheid op te heffen. Diezelfde rechter is dan bevoegd om teruggave van de zekerheidsstelling te gelasten. Dat het daarbij om een exclusieve bevoegdheid gaat, staat, anders dan V Marine meent, niet in het Beslagverdrag, doch behoeft hier geen nadere beschouwing, omdat Dexhon c.s. nu eenmaal geen teruggave van de zekerheidsstelling vordert, maar, in de hoofdzaak, onvoorwaardelijke medewerking van V Marine om de Marokkaanse rechter in staat te stellen die teruggave te gelasten en, in dit incident, een bevel van V Marine om – tegen het doen stellen door Dexhon c.s. van een garantie volgens het Rotterdams Garantieformulier door de P&I Club – te doen wat nodig is om het bij de rechtbank in Marokko gestorte depot vrij te doen stellen of terug te betalen aan de reder of diens vertegenwoordigers. Ten aanzien van die, minder verstrekkende, incidentele vordering bevat de tekst van het Beslagverdrag evenmin een exclusieve bevoegdheidsregel ten gunste van in dit geval de Marokkaanse beslagrechter, terwijl een uitleg van het verdrag – overeenkomstig de regels van het Verdragenverdrag van Wenen, 23 mei 1969, Trb. 1985, 79 (i.h.b. art. 31 en 32) – niet tot de conclusie leidt dat die er wel in besloten ligt. Voor een vordering tot medewerking als hier aan de orde geldt ook niet de naar Nederlands internationaal privaatrecht aanvaarde regel dat in beginsel slechts het gerecht van het land van tenuitvoerlegging bevoegd is om kennis te nemen van een geschil over de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke beslissing. Bovendien zou hier reden zijn voor een uitzondering, in aanmerking nemende dat V Marine, wier medewerking wordt verlangd, hier te lande is gevestigd en weliswaar (in januari 2015) in Marokko bevoegdelijk beslag heeft gelegd, maar sedertdien dat beslag niet heeft vervolgd en geen aanstalten maakt om dit alsnog te doen, waarna Dexhon c.s. uiteindelijk zelf maar voor de Nederlandse rechter een ‘negatieve verklaring voor recht procedure’ is begonnen met betrekking tot de door V Marine gepretendeerde vordering. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om over deze ‘hoofdvordering’ te oordelen is niet in geschil. Die, aan art. 4 Brussel I
bis-Vo te ontlenen, bevoegdheid kan onder deze omstandigheden ook worden aanvaard ten aanzien van het geschilpunt betreffende V Marine’s gehoudenheid om mee te werken aan het realiseren van een aanvaardbaar alternatief voor de verhaalszekerheid voor die hoofdvordering. Daarbij komt dat niet in geschil is dat een gezamenlijk, dan wel door V Marine alleen gedaan verzoek aan het Marokkaanse gerecht om vrijgave van het gestorte geldbedrag in ruil voor een garantie door de P&I Club effect zal sorteren.”
Vervolgens heeft het hof de formele verweren van V Marine tegen de provisionele vordering verworpen (rov. 4.2.1-4.2.3) en geoordeeld dat ook bij een ambtshalve beoordeling niet aannemelijk is geworden dat V Marine door de omzetting van het depot in de aangeboden garantie wordt geschaad in een rechtens te respecteren materieel belang (rov. 5).

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt in de kern dat het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten of art. 5 Beslagverdrag exclusieve rechtsmacht toekent aan de rechter binnen wiens rechtsgebied het scheepsbeslag is gelegd – in dit geval de Marokkaanse rechter – om dat scheepsbeslag op te heffen tegen het stellen van zekerheid en om de teruggave van die zekerheid te gelasten. Indien sprake is van exclusieve rechtsmacht van de Marokkaanse rechter voor opheffing en teruggave, wordt die rechtsmacht op onaanvaardbare wijze doorkruist indien de rechter van een andere verdragsstaat – in dit geval de Nederlandse rechter – rechtsmacht zou aannemen voor een vordering als hier door Dexhon c.s. is ingesteld. De provisionele vordering van Dexhon c.s. om V Marine te gelasten te doen wat nodig is om het depot vrij te doen stellen of terug te betalen, kan niet worden voorgelegd aan de Nederlandse rechter, aldus de klacht.
3.2
Art. 5 Beslagverdrag luidt in de authentieke Engelse tekst:
“The Court or other appropriate judicial authority within whose jurisdiction the ship has been arrested shall permit the release of the ship upon sufficient bail or other security being furnished, save in cases in which a ship has been arrested in respect of any of the maritime claims enumerated in Article 1, 1), o) and p). In such cases the Court or other appropriate judicial authority may permit the person in possession of the ship to continue trading the ship, upon such person furnishing sufficient bail or other security, or may otherwise deal with the operation of the ship during the period of the arrest.
In default of agreement between the parties as to the sufficiency of the bail or other security, the Court or other appropriate judicial authority shall determine the nature and amount thereof.
The request to release the ship against such security shall not be construed as an acknowledgment of liability or as a waiver of the benefit of the legal limitation of liability of the owner of the ship.”
In de authentieke Franse tekst luidt deze bepaling:
“Le Tribunal ou toute autre Autorité Judiciaire compétente dans le ressort duquel le navire a été saisi, accordera la mainlevée de la saisie lorsqu’une caution ou une garantie suffisantes auront été fournies, sauf dans le cas où la saisie est pratiquée en raison des créances maritimes énumérées à l’article premier ci-dessus, sous les lettres o) et p); en ce cas, le juge peut permettre l’exploitation du navire par le Possesseur, lorsque celui-ci aura fourni des garanties suffisantes, ou régler la gestion du navire pendant la durée de la saisie.
Faute d’accord entre les Parties sur l’importance de la caution ou de la garantie, le Tribunal ou l’Autorité Judiciaire compétente en fixera la nature et le montant.
La demande de mainlevée de la saisie moyennant une telle garantie, ne pourra être interprétée ni comme une reconnaissance de responsabilité, ni comme une renonciation au bénéfice de la limitation légale de la responsabilité du propriétaire du navire.”
In de Nederlandse vertaling luidt deze bepaling:
“Het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit, binnen wiens rechtsgebied op het schip beslag is gelegd, zal de opheffing van het beslag toestaan wanneer voldoende borgtocht of zekerheid is gesteld, behalve in het geval dat het beslag werd gelegd terzake van een zeerechtelijke vordering, genoemd in artikel 1, eerste lid, letters o en p; in dat geval kan de rechter de persoon die in het bezit van het schip is, wanneer deze voldoende borgtocht of andere zekerheid stelt, toestaan de exploitatie van het schip voort te zetten of kan hij op andere wijze voorzien in de exploitatie van het schip gedurende het beslag.
Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen over de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid stelt het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit de aard en het bedrag daarvan vast.
Het verzoek tot opheffing van het beslag tegen een zodanige zekerheidsstelling kan niet worden uitgelegd als een erkenning van aansprakelijkheid en evenmin als het doen van afstand van het voorrecht van de wettelijke beperking van aansprakelijkheid van de eigenaar van het schip.”
3.3
De uitleg van de bepalingen van het Beslagverdrag dient te geschieden aan de hand van de maatstaven van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: Verdrag van Wenen) [4] , die moeten worden beschouwd als codificatie van het geldende volkenrecht inzake de uitleg van verdragen. [5]
Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van dat verdrag vormt.
Met inachtneming van het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen kan voor de uitleg van een verdrag een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) van dat verdrag.
3.4
De tekst van art. 5 Beslagverdrag bepaalt niet met zoveel woorden dat de in deze bepaling bedoelde bevoegdheid om de opheffing van het beslag toe te staan, bij uitsluiting toekomt aan het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit (hierna gezamenlijk: rechter) binnen wiens rechtsgebied op het schip beslag is gelegd. Daar staat tegenover dat het artikel evenmin met zoveel woorden bepaalt dat de bevoegdheid tot opheffing van het beslag ook toekomt aan de rechters van de andere verdragsstaten, of dat de bevoegdheid tot opheffing van het beslag van die andere rechters onverlet wordt gelaten.
De context, in het bijzonder het verband tussen art. 5 Beslagverdrag en de art. 4 en 6 Beslagverdrag, duidt erop dat de in art. 5 Beslagverdrag bedoelde rechtsmacht exclusief is bedoeld. Art. 4 Beslagverdrag bepaalt dat op een schip slechts beslag kan worden gelegd (“… may only be arrested …” respectievelijk “… ne peut être saisi qu’avec …”) met verlof van de rechter van de verdragsstaat waar het beslag wordt gelegd, wat meebrengt dat het verlof tot beslaglegging uitsluitend kan worden verleend door de rechter van de verdragsstaat waar het schip zich bevindt ten tijde van de beslaglegging (kort gezegd: het beslagforum), met uitsluiting van de rechters van de andere verdragsstaten. Volgens art. 6 Beslagverdrag worden de in die bepaling opgesomde kwesties, waaronder de procedureregels betreffende het scheepsbeslag, het verkrijgen van het verlof tot beslaglegging en “alle andere processuele incidenten die een beslag tot gevolg heeft” (“all matters of procedure which the arrest may entail” respectievelijk “tous autres incidents de procédure qu’une saisie peut soulever”), beheerst door het recht van de verdragsstaat waar het beslag is gelegd of daartoe verlof is gevraagd. Met een en ander strookt om art. 5 Beslagverdrag aldus uit te leggen dat exclusief het (in art. 4 bedoelde) beslagforum rechtsmacht toekomt om het beslag op te heffen tegen vervangende zekerheidsstelling, met uitsluiting dus van de rechters van de andere verdragsstaten.
De travaux préparatoires van art. 5 Beslagverdrag bevatten geen aanwijzingen dat deze bepaling anders moet worden uitgelegd dan kan worden afgeleid uit haar hiervoor bedoelde context. [6]
Ten slotte biedt ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragsstaten steun voor de hiervoor bedoelde uitleg van art. 5 Beslagverdrag. Zo heeft de Franse Cour de cassation geoordeeld dat de art. 4 en 5 Beslagverdrag de Franse rechter exclusieve rechtsmacht toekennen om voor een in een Franse haven gelegen schip verlof tot beslaglegging te verlenen en opheffing van het beslag te bevelen. [7] Ook in de literatuur wordt dit standpunt ingenomen. [8]
3.5
Art. 5 Beslagverdrag bestrijkt naar de letter alleen vorderingen of verzoeken die betrekking hebben op “de opheffing van het beslag” (eerste alinea), dan wel “de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid” (tweede alinea). Het verband tussen art. 5 Beslagverdrag en het hiervoor in 3.4 genoemde art. 6 Beslagverdrag – met name de bepaling dat “alle andere processuele incidenten die een beslag tot gevolg heeft” worden beheerst door het recht van het beslagforum – is echter grond om art. 5 Beslagverdrag aldus uit te leggen dat ook vorderingen en verzoeken die nauw verband houden met de in die bepaling genoemde onderwerpen, uitsluitend kunnen worden voorgelegd aan het beslagforum. Daartoe behoren vorderingen of verzoeken tot vrijgave, vermindering, vermeerdering of andersoortige aanpassing van de vervangende zekerheidsstelling.
3.6
Met de hiervoor in 3.4 bedoelde exclusieve rechtsmacht van het beslagforum om kennis te nemen van de hiervoor in 3.5 bedoelde vorderingen of verzoeken strookt niet om te aanvaarden dat de rechter van een andere verdragsstaat kennisneemt van een vordering die of een verzoek dat deze exclusieve rechtsmacht doorkruist of omzeilt. Van een dergelijke doorkruising of omzeiling zou sprake zijn indien laatstgenoemde rechter een partij gelast om, op straffe van een dwangsom of een andere sanctie of dwangmiddel, in een procedure op de voet van art. 5 Beslagverdrag een bepaald standpunt in te nemen, dan wel mee te werken aan een bepaalde uitkomst van die procedure. Met een dergelijk bevel zou de rechter van de andere verdragsstaat op onaanvaardbare wijze invloed uitoefenen op de procesvoering door partijen en de rechterlijke oordeelsvorming in de procedure ten overstaan van de in art. 5 Beslagverdrag bedoelde rechter.
3.7
Het vorenstaande betekent dat indien het beslagforum is gelegen in een andere verdragsstaat dan Nederland, art. 5 Beslagverdrag eraan in de weg staat dat de Nederlandse rechter zich bevoegd acht om kennis te nemen van een met de opheffing van dat beslag nauw verband houdende vordering of verzoek als hiervoor in 3.5 bedoeld, ook indien die vordering of dat verzoek ertoe strekt dat de Nederlandse rechter een bevel geeft als hiervoor in 3.6 bedoeld. Daarbij is niet van belang of in Nederland sprake is van een vordering of verzoek ten principale, een provisionele vordering of verzoek (op de voet van art. 223 Rv), dan wel een vordering in kort geding.
3.8
Opmerking verdient dat deze uitleg van art. 5 Beslagverdrag meebrengt dat voor de hiervoor in 3.5-3.6 bedoelde vorderingen en verzoeken geen toepassing kan worden gegeven aan de bevoegdheidsbepalingen van Verordening Brussel I-bis. [9] Uit art. 71 Verordening Brussel I-bis en de rechtspraak van het HvJEU over de voorloper van deze bepaling [10] vloeit immers voort, kort gezegd, dat de regeling van art. 5 Beslagverdrag de toepassing van Verordening Brussel I-bis uitsluit voor de gevallen die door laatstgenoemde bepaling worden bestreken.
3.9
De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht is dus gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
3.1
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het bestreden arrest te vernietigen en te bepalen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de hiervoor in 2.4.1 bedoelde provisionele vordering van Dexhon c.s.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2018;
- bepaalt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de provisionele vordering van Dexhon c.s.;
- veroordeelt Dexhon c.s. in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van V Marine begroot:
- in hoger beroep op € 2.148,--;
- in cassatie op € 991,09 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Dexhon c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
17 juli 2020.

Voetnoten

1.Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen, Brussel, 10 mei 1952, Trb. 1981, 165.
2.Rechtbank Rotterdam 2 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5952.
3.Gerechtshof Den Haag 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3709.
4.Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Wenen, 23 mei 1969, Trb. 1972, 51, en 1985, 79.
5.Zie HR 29 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1191, rov. 3.7, en HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992, rov. 3.4.2.
6.Zie Comité Maritime International, The Travaux Préparatoires of the International Convention for the Unification of Certain Rules of Law with respect to Collision between Vessels 23 September 1910 and of the International Convention for the Unification of Certain Rules relating to the Arrest of Sea-Going Ships, 10 May 1952, Book II – The Travaux Préparatoires of the 1952 Arrest Convention (1997), p. 354-368.
7.Cour de cassation (chambre commerciale) 5 januari 1999, nr. 93-19.688 (‘Gure Maiden’).
8.Zie bijvoorbeeld F. Berlingieri, Arrest of Ships, Volume I: A Commentary on the 1952 Arrest Convention (6th ed. 2016), nr. 7.12 en 16.05-16.07.
9.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351/1.
10.HvJEU 6 december 1994, zaak C-406/92, ECLI:EU:C:1994:400 (‘Ship Tatry’), punt 28.