Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest
Het geding
De beoordeling van de gevorderde voorlopige voorziening
Trb.1985, 79 (i.h.b. art. 31 en 32) – niet tot de conclusie leidt dat die er wel in besloten ligt. Voor een vordering tot medewerking als hier aan de orde geldt ook niet de naar Nederlands internationaal privaatrecht aanvaarde regel dat in beginsel slechts het gerecht van het land van tenuitvoerlegging bevoegd is om kennis te nemen van een geschil over de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke beslissing. Bovendien zou hier reden zijn voor een uitzondering, in aanmerking nemende dat V Marine, wier medewerking wordt verlangd, hier te lande is gevestigd en weliswaar (in januari 2015) in Marokko bevoegdelijk beslag heeft gelegd, maar sedertien dat beslag niet heeft vervolgd en geen aanstalten maakt om dit alsnog te doen, waarna Dexhon c.s. uiteindelijk zelf maar voor de Nederlandse rechter een ‘negatieve verklaring voor recht procedure’ is begonnen met betrekking tot de door V Marine gepretendeerde vordering. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om over deze ‘hoofdvordering’ te oordelen is niet in geschil. Die, aan art. 4 Brussel I
bis-Vo te ontlenen, bevoegdheid kan onder deze omstandigheden ook worden aanvaard ten aanzien van het geschilpunt betreffende V Marine’s gehoudenheid om mee te werken aan het realiseren van een aanvaardbaar alternatief voor de verhaalszekerheid voor die hoofdvordering. Daarbij komt dat niet in geschil is dat een gezamenlijk, dan wel door V Marine alleen gedaan verzoek aan het Marokkaanse gerecht om vrijgave van het gestorte geldbedrag in ruil voor een garantie door de P&I Club effect zal sorteren.