In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van meerdere verzoeksters tegen de beschikking van het hof, die de opheffing van het faillissement van [A] B.V. heeft bekrachtigd wegens gebrek aan baten. Het faillissement werd uitgesproken op 28 augustus 2012, op verzoek van de verzoeksters. De curator, R.J.C. Geelen, heeft aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het bestaan van baten die het instellen van vorderingen tegen de bestuurders van de gefailleerde vennootschap rechtvaardigen. De verzoeksters hebben betoogd dat de curator onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke vorderingen, waaronder bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW. Het hof heeft geoordeeld dat de verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat er nog baten aanwezig zijn in het faillissement, en dat de curator niet verplicht kan worden om een garantstelling aan te vragen voor verder onderzoek. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bevestigd, waarbij het hof de beperkte toetsing van de aanwezigheid van baten heeft onderschreven. De Hoge Raad concludeert dat de curator geen reële mogelijkheid heeft gezien om een beroep te doen op de Garantstellingsregeling curatoren 2012, en dat de boedel leeg is, waardoor er geen middelen zijn voor verder onderzoek. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verzoeksters.