Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
9 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 8 juni 2016 te Amsterdam. Het hof had voor het bewijs gebruik gemaakt van een proces-verbaal van bevindingen, waarin informatie was opgenomen van een centralist van het operationeel centrum van de politie. De centrale vraag was of deze informatie kon worden aangemerkt als een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, zoals bedoeld in artikel 344a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de identiteit van de centralist kon worden achterhaald, waardoor de verdediging de mogelijkheid had om deze als getuige te horen. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel, omdat het hof op juiste gronden heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een anonieme verklaring in de zin van de wet. De uitspraak benadrukt de motiveringsplicht van de rechter bij het gebruik van anonieme verklaringen voor bewijs.