ECLI:NL:HR:2019:924

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
19/01059
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van arresten van de Hoge Raad inzake belastingrecht

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van eerdere arresten van de Hoge Raad der Nederlanden, specifiek de arresten van 2 maart 2018 (nr. 17/2830) en 22 februari 2019 (nr. 18/04725). De verzoekers, [X1] en [X2], hebben een verzoek ingediend bij de Hoge Raad, waarin zij trachten de eerder genomen beslissingen te herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld op ontvankelijkheid en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat die relevant zijn voor herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kan het verzoek niet leiden tot cassatie van de eerdere arresten. De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01059
Datum14 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X1] en [X2] te [Z]
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het verzoek tot herziening van de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 2 maart 2018, nr. 17/2830, ECLI:NL:HR:2018:295, en 22 februari 2019, nr. 18/04725, ECLI:NL:HR:2019:288.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van de hiervoor vermelde arresten en daarom niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.