In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van herhaalde beroepen in cassatie van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbenden hadden eerder al cassatieberoepen ingesteld die door de Hoge Raad niet-ontvankelijk waren verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de cassatietermijn voor deze herhaalde beroepen was verstreken, waardoor deze opnieuw niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Daarnaast werd er een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier had het beroep op betalingsonmacht afgewezen en belanghebbenden waren in gebreke gebleven met de betaling van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelt dat de argumenten van belanghebbenden niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij niet in verzuim waren, en verklaart ook dit beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.