ECLI:NL:HR:2018:295

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
17/02830
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van herhaalde beroepen in cassatie en betalingsonmacht griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van herhaalde beroepen in cassatie van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbenden hadden eerder al cassatieberoepen ingesteld die door de Hoge Raad niet-ontvankelijk waren verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de cassatietermijn voor deze herhaalde beroepen was verstreken, waardoor deze opnieuw niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

Daarnaast werd er een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier had het beroep op betalingsonmacht afgewezen en belanghebbenden waren in gebreke gebleven met de betaling van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelt dat de argumenten van belanghebbenden niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij niet in verzuim waren, en verklaart ook dit beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.

Uitspraak

2 maart 2018
Nr. 17/02830
Arrest
gewezen op de beroepen in cassatie van
[X1] en [X2]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraken van het
Gerechtshof Arnhem(-Leeuwarden)van 4 december 2012, 22 september 2015 en 30 maart 2016, nrs. 12/00160 respectievelijk 14/00365 en 15/00258, op de verzetten van belanghebbenden tegen de uitspraken van het Hof van 10 juli 2012, 29 oktober 2014 en 7 juli 2015, alsmede tegen de uitspraak van het Hof van 8 november 2016, nr. 16/00506, waarbij het hoger beroep telkens niet‑ontvankelijk is verklaard.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen in cassatie

1.1.
Ter zake van de in de aanhef van dit arrest vermelde uitspraken van het Hof, nrs. 12/00160, 14/00365 en 15/00258, hebben belanghebbenden reeds eerder beroepen in cassatie bij de Hoge Raad ingediend. Bij arresten van de Hoge Raad van 26 april 2013, nr. 12/05601, ECLI:NL:HR:2013:BZ8630, 8 juli 2016, nr. 16/01807, ECLI:NL:HR:2016:1448 en 20 januari 2017, nr. 16/04277, ECLI:NL:HR:2017:50, zijn die beroepen in cassatie niet‑ontvankelijk verklaard. Bij het instellen van deze herhaalde beroepen in cassatie was de cassatietermijn verstreken. Om die reden moeten deze herhaalde beroepen in cassatie in zoverre wederom niet‑ontvankelijk worden verklaard (vgl. HR 30 september 2016, nr. 16/03572, ECLI:NL:HR:2016:2216).
1.2.
Ter zake van de in de aanhef van dit arrest vermelde uitspraak van het Hof, nr. 16/00506, heeft het volgende te gelden.
1.3.
Belanghebbenden hebben ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
1.3.1.
Na ontvangst van de door belanghebbenden overgelegde gegevens omtrent inkomen en vermogen, heeft de griffier bij brief van 28 november 2017 het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
1.3.2.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbenden bij aangetekende brief van 28 december 2017, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbenden opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
1.3.3.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 januari 2018, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbenden in de reactie van 29 januari 2018 aanvoeren, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbenden niet in verzuim zijn geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de beroepen in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.