ECLI:NL:HR:2019:288

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/04725
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van eerdere arresten in bestuurs- en belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van eerdere arresten. Het verzoek was ingediend door belanghebbende, die de herziening van de arresten van 2 maart 2018 (nr. 17/02830, ECLI:NL:HR:2018:295) en 2 november 2018 (nr. 18/01796, ECLI:NL:HR:2018:2040) wilde aanvechten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant zijn volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van de eerder genoemde arresten.

De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De uitspraak vond plaats in het openbaar en werd geregistreerd op 22 februari 2019. De beslissing benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

22 februari 2019
Nr. 18/04725
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X1] en [X2]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van de arresten van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 2 maart 2018, nr. 17/02830, ECLI:NL:HR:2018:295 en van 2 november 2018, nr. 18/01796, ECLI:NL:HR:2018:2040.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormelde arresten en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.