In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Hof, die op 16 oktober 2018 werd gedaan, was het resultaat van een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij de middelen van belanghebbende op de gronden zijn afgewezen die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:743). De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, maar de Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.