ECLI:NL:HR:2019:1728

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
18/04894
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend arrest inzake herziening van een eerder arrest over navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 een aanvullend arrest gewezen in het kader van een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 7 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:879). De belanghebbende, een individu uit [Z], had een verzoek ingediend bij de Hoge Raad om het arrest van 7 juni 2019 te herzien, omdat daarin volgens hem niet was geoordeeld over het derde middel. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op dit verzoek.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek van de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot herziening, omdat het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks heeft de Hoge Raad erkend dat er een verzuim was in het eerdere arrest, aangezien het derde middel niet was behandeld. De Hoge Raad heeft besloten dat het arrest van 7 juni 2019 in die zin zal worden aangevuld, met overeenkomstige toepassing van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In de beslissing heeft de Hoge Raad bepaald dat de in het arrest van 7 juni 2019 gegeven beslissing ook betrekking heeft op het derde middel, en dat hiervan aantekening zal worden gemaakt op het eerdere arrest. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04894
Datum15 november 2019
AANVULLEND ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het verzoek tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 7 juni 2019, nr. 18/04894, ECLI:NL:HR:2019:879, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Op 7 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in deze zaak (ECLI:NL:HR:2019:879, hierna: het arrest van 7 juni 2019). Belanghebbende heeft een verzoek tot herziening van het arrest van de Hoge Raad ingediend (hierna: het verzoek). De Staatssecretaris van Financiën heeft op het verzoek tot herziening gereageerd.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
In het arrest van 7 juni 2019 heeft de Hoge Raad – met verwijzing naar de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad op 7 juni 2019 heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/04855 (ECLI:NL:HR:2019:743) – een oordeel gegeven over het eerste en het tweede middel.
2.2
Belanghebbende verzoekt de Hoge Raad dat arrest te herzien en voert daartoe aan dat daarin niet is geoordeeld over het derde middel.
2.3
De Hoge Raad is van oordeel dat het verzoek van belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een verzoek tot herziening, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevat als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, Awb.
2.4
De Hoge Raad heeft verzuimd in het arrest van 7 juni 2019 in te gaan op het derde middel . Belanghebbende beoogt met het verzoek kennelijk te bereiken dat de Hoge Raad zijn arrest aanvult. Dat zal hierna met overeenkomstige toepassing van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschieden.
2.5
Het derde middel kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad zal bepalen dat het arrest van 7 juni 2019 in deze zin wordt aangevuld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verstaat dat de in het arrest van 7 juni 2019 gegeven beslissing ook betrekking heeft op het derde middel, en
- bepaalt dat hiervan aantekening wordt gemaakt op het arrest van 7 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.