Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 5 december 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in Somalië in 1991, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat hem had veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zoals vastgelegd in artikel 266, lid 1, in samenhang met artikel 267, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, W. Hendrickx, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 22 januari 2019 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.