ECLI:NL:HR:2019:60

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
18/00053
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arrest van de Hoge Raad inzake verliesvaststellingsbeschikking 2011

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2019 een arrest gewezen ter verbetering van een eerder arrest van 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2133. Het verzoek tot verbetering werd ingediend door de belanghebbende, die zich richtte tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2017. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een fout was in het dictum van het eerdere arrest, waarbij de vernietiging van de uitspraak van het Hof niet correct was geformuleerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar enkel voor zover het betreft de beslissing met betrekking tot de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2011, zoals bedoeld in artikel 3.151, lid 1, van de Wet IB 2001. De overige beslissingen van het Hof, met betrekking tot de verliesherzieningsbeschikking voor 2011 en de verliesvaststellingsbeschikking voor 2012, werden niet met succes bestreden in cassatie. De Hoge Raad heeft de fout in het dictum hersteld door de zinsnede te vervangen, zodat de vernietiging nu enkel betrekking heeft op de verliesvaststellingsbeschikking 2011. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

18 januari 2019
Nr. 18/00053
Arrest
gewezen ter verbetering van het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2018, nr. 18/00053, ECLI:NL:HR:2018:2133, gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 7 december 2017, nrs. 16/03598 en 16/03599.

1.Het arrest in het geding

1.1.
De Hoge Raad heeft in dit geding op 16 november 2018 arrest gewezen.
1.2.
Nadien heeft belanghebbende verzocht om verbetering van dit arrest. De Staatssecretaris heeft zich over het verzoek uitgelaten.
1.3.
Bij het arrest is de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De overwegingen van de Hoge Raad die tot deze vernietiging hebben geleid
,hebben uitsluitend betrekking op de voor het jaar 2011 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001 (de verliesvaststellingsbeschikking 2011). Het Hof heeft het beroep betreffende die beschikking – impliciet – ongegrond verklaard.
De beslissingen van het Hof inzake:
(i) de voor het jaar 2011 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 4, Wet IB 2001 (de verliesherzieningsbeschikking 2011),
(ii) de voor het jaar 2012 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001 (de verliesvaststellingsbeschikking 2012), en
(iii) het uitblijven van een dwangsombeschikking betreffende het bezwaar tegen de voor het jaar 2012 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001 (de verliesvaststellingsbeschikking 2012, door het Hof hier kennelijk abusievelijk aangeduid als: de verliesherzieningsbeschikking 2012),
werden in cassatie niet dan wel niet met succes bestreden. In zoverre heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof ten onrechte vernietigd.
1.4.
Herstel van deze fout brengt mee dat in het dictum van het arrest de zinsnede “vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,” wordt vervangen door: “vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing met betrekking tot het beroep inzake de voor het jaar 2011 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001 (de verliesvaststellingsbeschikking 2011),”.

2.Beslissing

De Hoge Raad:
verbetert de hiervoor vermelde fout in het arrest van 16 november 2018, nr. 18/00053, en
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.