Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Zeist,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) De werknemer is vanaf 1 februari 1984 in dienst geweest bij (de rechtsvoorgangers van) VU. De werknemer verrichtte werkzaamheden in de functie van adviseur tegen een salaris van laatstelijk € 2.932,04 bruto per maand.
- ii) Op 28 december 2011 heeft de werknemer VU uitgenodigd voor een gesprek over de eventuele beëindiging van zijn dienstverband. Het gesprek vond plaats op 17 januari 2012. Partijen hebben een beëindigingsovereenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per
- iii) De beëindigingsovereenkomst is op 7 februari 2012 door de werknemer, en op 22 februari 2012 door VU ondertekend.
- iv) VU heeft op 2 april 2012 bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag ingediend in verband met de voorgenomen beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten, waarbij op alle adviseurs een beëindigingsregeling van toepassing werd verklaard, onder meer inhoudende een beëindigingsvergoeding volgens de oude kantonrechtersformule met correctiefactor 1. De ondernemingsraad heeft positief geadviseerd.
- v) Aan de werknemer is geen beëindigingsvergoeding aangeboden.
evenmin worden afgeleid uit het feit dat de werknemer na de comparitie niet om pleidooi heeft verzocht (vgl. HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976, rov. 4.1.7).
4.Beslissing
12 april 2019.