Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
15 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene was veroordeeld voor onder andere gewoonteheling en drugshandel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof verzuimd had om de verbeurdverklaarde geldbedragen van in totaal € 9.580,- in mindering te brengen op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. Dit bedrag was eerder in beslag genomen tijdens doorzoekingen en was afkomstig uit de criminele activiteiten van de betrokkene en zijn vader. De Hoge Raad heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 80.547,-, rekening houdend met het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 90.127,-. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar de Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door de betalingsverplichting te verlagen. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld en de beslissing van het Hof gecorrigeerd.