Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
15 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel met betrekking tot minderjarigen. De verdachte, geboren in Turkije in 1972, heeft samen met haar man haar minderjarig nichtje uit Turkije illegaal in huis genomen en haar jarenlang belast met huishoudelijke taken en de zorg voor hun kinderen. De Hoge Raad heeft op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte. De advocaat van de verdachte, B.Th. Nooitgedagt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen van mensenhandel, met name over het oogmerk van uitbuiting. De Hoge Raad oordeelt dat op de gronden vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:39) het middel niet tot cassatie kan leiden. Het tweede middel betreft de redelijke termijn in de cassatiefase, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat deze termijn is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit middel is gegrond, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden naar 21 maanden.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.