Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 27 december 2018, nr. 17/7499 PW-V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juli 2018, die betrekking had op de toepassing van de Participatiewet. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij het van belang is dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft ook geen redenen gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.