ECLI:NL:RBNNE:2020:384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
18/840045-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op tankstation met vrijspraak voor medeplegen en verminderd toerekeningsvatbaar

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een gewapende overval op een tankstation in Veendam op 12 augustus 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder bedreiging met een mes, een medewerkster van het tankstation heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De verdachte heeft de overval bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte, waardoor de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, rekening houdend met zijn psychologische toestand, waaronder een verstandelijke beperking en hechtingsstoornis. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verblijf in een instelling voor begeleid wonen en deelname aan een gedragsinterventie.

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade, die bestaat uit materiële en immateriële schade, en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840045-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Lok, advocaat te Hoogeveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Veendam, op(/aan) de openbare weg ( [straatnaam] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte (en/of zijn mededader) met een (op
een) mes (gelijkend voorwerp) en/of met een (door of met een bivakmuts) bedekt gezicht het pand (de winkel/shop van het tankstation) is binnengegaan en/of de tussendeur naar het magazijn heeft open getrapt en/of met het (op een) mes (gelijkend voorwerp) in zijn, verdachtes, hand, ten overstaan van die [slachtoffer] , meermalen aan haar heeft toegevoegd het woord "geld", althans woorden van gelijke aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd, met dien verstande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nu onder meer sprake is van inwisselbaarheid van hun rollen bij het plegen van de overval.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat geen sprake is geweest van het tezamen en in vereniging plegen van de overval.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van het dossier met nummer 2019213165 d.d. 30 september 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] mede namens [benadeelde partij] te Veendam.
De rechtbank acht het plegen van de overval op [benadeelde partij] te Veendam op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende blijkt van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en zal verdachte daarom vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van de overval. Medeverdachte [medeverdachte] heeft weliswaar met verdachte over het plegen van een overval gesproken en heeft door zijn handelen - het verschaffen van informatie - een intellectuele en materiële bijdrage aan de overval geleverd, maar deze bijdrage is van onvoldoende gewicht geweest om hem als medepleger van de overval te kunnen aanmerken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2019 te Veendam, aan de openbare weg ( [straatnaam] ), met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [benadeelde partij] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een mes en met een door een bivakmuts bedekt gezicht de winkel van het tankstation is binnengegaan en de tussendeur naar het magazijn heeft opengetrapt en met het mes in zijn, verdachtes, hand, ten overstaan van die [slachtoffer] , meermalen aan haar heeft toegevoegd het woord "geld".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd en toegelicht door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming op te leggen, waaronder ook begrepen het verblijven bij Overstag en het volgen van dagbesteding bij Overstag, een verbod op verdovende middelen en controle daarop en controle op alcoholgebruik, en deze dadelijke uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een kortere voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 12 augustus 2019 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op [benadeelde partij] in Veendam. Verdachte heeft onder bedreiging van een mes een medewerkster van het tankstation gedwongen tot afgifte van geld. Verdachte heeft verklaard de overval te hebben gepleegd, omdat hij geld wilde hebben en omdat hij geen 'pussy' wilde zijn. Verdachte heeft zich derhalve laten leiden door zijn eigen financieel gewin en status. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend en brengen doorgaans nadelige psychische gevolgen met zich mee. Dat het voorval nog altijd ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer heeft, blijkt ook uit de onderbouwing van de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding. Bij het plegen van de overval heeft verdachte zich niet bekommerd om de impact die zijn strafbaar handelen zou hebben op het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan, maar houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte inzicht toont in het kwalijke van zijn handelen en daarvoor verantwoordelijkheid neemt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het psychologisch Pro Justitiarapport van H.K. Meijer, GZ-psycholoog, opgemaakt op 12 januari 2020. Uit voornoemd rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een beperking in het cognitief functioneren en een hechtingsstoornis, waardoor verdachte overmatig wantrouwend en prikkelgevoelig is. Daarnaast is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ten tijde van het plegen van de overval was sprake van voornoemde verstandelijke-ontwikkelingsstoornis en hechtenisstoornis. Gezien de beperkingen in verdachtes functioneren door zijn gebrekkige ontwikkeling wordt geadviseerd het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering en de daarop gegeven toelichtingen door de deskundigen ter zitting. Door de deskundigen is aangegeven dat verdachte intensieve begeleiding nodig heeft en dat hij in een strak kader geplaatst moet worden, waarbij langdurige betrokkenheid van de jeugdreclassering gewenst is. Door de deskundigen wordt geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daar bijzondere voorwaarden aan te koppelen, waaronder het wonen bij Overstag en het volgen van de So Cool gedragstraining. Door de deskundigen wordt afgeraden daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, nu dat geen pedagogisch doel zou dienen en de uitvoering van een werkstraf een grote belasting zou betekenen voor de hulpverleners.
De rechtbank is van oordeel dat het gepleegde strafbare feit in beginsel zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank zal daartoe in dit geval echter niet overgaan. Verdachte heeft, gelet op zijn complexe problematiek, intensieve en langdurige begeleiding nodig om te zich verder te kunnen ontwikkelen en recidive in de toekomst te voorkomen. De voorgestelde bijzondere voorwaarden vormen een strak kader waarin verdachte wordt begrensd en zijn gedrag steeds kan worden bijgestuurd. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur zal opleggen met daaraan gekoppeld de door de deskundigen geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals hierna in het dictum vermeld. De rechtbank zal
- anders dan door de officier van justitie gevorderd - deze bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de vereisten van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en op het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten kan niet worden gezegd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, hoewel de bijzondere voorwaarden een strak kader bieden voor verdachte en de deskundigen menen dat het pedagogische aspect van een werkstraf ontbreekt, het door verdachte gepleegde feit dusdanig ernstig is dat niet kan worden volstaan met enkel de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. De rechtbank wijst er daarbij op dat een straf immers ook dient ter vergelding van het leed van het slachtoffer en de inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de rechtsorde. De rechtbank zal de omvang van de op te leggen werkstraf wel beperken om de uitvoering van de noodzakelijke bijzondere voorwaarden niet al te zeer in de weg te zitten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 19,15 ter vergoeding van materiële schade en € 1.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat de helft van de vordering dient te worden voldaan door verdachte en de andere helft door medeverdachte [medeverdachte] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het immateriële deel van de schadevordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de gestelde psychische schade niet door de benadeelde partij is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Indien het nadeel niet in vermogensschade bestaat, kan de benadeelde ingevolge artikel 6:106, eerst lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde ertoe leiden dat sprake is van 'aantasting in zijn persoon op andere wijze'. [1] Naar het oordeel van de rechtbank liggen de nadelige gevolgen van de gewapende overval voor de benadeelde partij, te weten dat zij zich angstig, onzeker en onveilig voelt, zo voor de hand dat sprake is van een dergelijke aantasting in de persoon. Voornoemde gevolgen van de overval zijn door de benadeelde partij uitgebreid onderbouwd in haar schriftelijke schadevordering. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 1.250,- billijk is en dat ook de gevorderde materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte veroordeelt als pleger van de overval, houdt de rechtbank verdachte aansprakelijk voor de betaling van de gehele schadevordering. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2019.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 183 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 180 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Overstag of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld. Dat veroordeelde daarnaast meewerkt aan een adequate dagbesteding bij deze instelling en dat hij zich houdt aan de overige aanwijzingen die deze instelling hem geeft;
3. dat veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten een So Cool gedragstraining, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
4. dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en ten behoeve van de naleving van dit verbod mee zal werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht. Dat veroordeelde tevens meewerkt aan controle op zijn alcoholgebruik, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Een werkstraf voor de duur van 50 uren.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.269,15(zegge: duizend tweehonderdnegenenzestig euro en vijftien eurocent), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van €
€ 1.269,15(zegge: duizend tweehonderdnegenenzestig euro en vijftien eurocent). Dit bedrag bestaat uit € 19,15 aan materiële schade en € 1.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.B.W. Venema en mr. I. Kluiter, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2020.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:375 en Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:HR:2019:1465.