Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in vorige instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
- i) [verzoekster] heeft als belanghebbende op de voet van art. 10 Fw verzet ingesteld tegen de faillietverklaring van [A] B.V. (hierna: [A] ). Dit faillissement was op eigen aangifte van [A] uitgesproken.
- ii) De rechtbank heeft het verzet van [verzoekster] afgewezen.
- iii) [verzoekster] is op de voet van art. 11 Fw in hoger beroep gegaan van de hiervoor onder (ii) genoemde afwijzing.
- iv) Gedurende de procedure bij het hof is [verzoekster] zelf in staat van faillissement verklaard. Deze faillietverklaring is inmiddels onherroepelijk.
- v) Verweerders in cassatie onder 1 (de curatoren in het faillissement van [verzoekster] ; hierna: de Curatoren [verzoekster] ) hebben het hof te kennen gegeven dat zij (a) het door [verzoekster] ingestelde geding op de voet van
Te Biesenbeek, hebben aangegeven dat zij het niet inhet belang van de boedel van [verzoekster] achten de onderhavige procedure voort te zetten en dat zij voor de gewenste intrekking van het hoger beroep toestemming hebben verkregen van de rechter-commissaris in het faillissement van [verzoekster] . Van gronden die de uitvoering van de door de curatoren van [verzoekster] gewenste proceshandeling zouden belemmeren is niet gebleken, zodat het hoger beroep als ingetrokken moet worden beschouwd.
4.Beslissing
22 februari 2019.