ECLI:NL:HR:2010:BL5450

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01267
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep na overname vordering door curator

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding en smartengeld wegens letselschade die [eiser] stelt te hebben geleden tijdens zijn werkzaamheden voor [verweerster]. Tijdens de procedure werd [eiser] op 2 juni 2003 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft, met toestemming van de rechter-commissaris, de procedure overgenomen. Dit leidde tot complicaties in de ontvankelijkheid van [eiser] in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en het arrest van het gerechtshof, waartegen [eiser] cassatie heeft ingesteld. Het hof had de tussenvonnissen van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat, doordat de curator de vordering heeft overgenomen, [eiser] buiten het geding is komen te staan en geen procespartij meer is. Dit betekent dat de bevoegdheid om cassatie in te stellen alleen toekomt aan de curator en [verweerster].

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn beroep. De Hoge Raad volgt deze conclusie en verklaart [eiser] niet-ontvankelijk, waarbij hij ook wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rol van de curator in faillissementzaken en de gevolgen voor de procespositie van de oorspronkelijke eiser.

Uitspraak

23 april 2010
Eerste Kamer
09/01267
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 233058\CV EXPL 01-1944 van de kantonrechter te 's-Gravenhage, locatie Gouda, van 25 juli 2002, 2 oktober 2003, 12 augustus 2004, 2 december 2004, 20 januari 2005 en 5 oktober 2006,
b. het arrest in de zaak 105.006.066/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 september 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot verwerping daarvan.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkheid verklaring van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 De vordering van [eiser] strekt tot betaling van schadevergoeding en smartengeld wegens letselschade die [eiser] stelt te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [verweerster]. [Eiser] is op 2 juni 2003, hangende de procedure bij de rechtbank, in staat van faillissement verklaard. De curator heeft ingevolge art. 27 lid 3 F. met toestemming van de rechter-commissaris de procedure overgenomen. Nadat bij tussenvonnis van 5 oktober 2006 door de rechtbank hoger beroep was opengesteld, heeft [verweerster] de curator gedagvaard voor het hof en hoger beroep aangezegd van de door de rechtbank gewezen tussenvonnissen. Het hof heeft deze tussenvonnissen vernietigd en de door [eiser] ingestelde vordering afgewezen.
3.2 Uit hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen blijkt dat de curator de vordering van [eiser] heeft overgenomen, waardoor deze buiten het geding is komen te staan en geen procespartij meer is. Het arrest van het hof, waartegen [eiser] beroep in cassatie heeft ingesteld, is (dan ook) gewezen tussen [verweerster] en de curator. De bevoegdheid om van dit arrest beroep in cassatie in te stellen komt alleen toe aan deze partijen. [Eiser] kan daarom niet worden ontvangen in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2010.