ECLI:NL:HR:2010:BL5450
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep na overname vordering door curator
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding en smartengeld wegens letselschade die [eiser] stelt te hebben geleden tijdens zijn werkzaamheden voor [verweerster]. Tijdens de procedure werd [eiser] op 2 juni 2003 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft, met toestemming van de rechter-commissaris, de procedure overgenomen. Dit leidde tot complicaties in de ontvankelijkheid van [eiser] in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en het arrest van het gerechtshof, waartegen [eiser] cassatie heeft ingesteld. Het hof had de tussenvonnissen van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat, doordat de curator de vordering heeft overgenomen, [eiser] buiten het geding is komen te staan en geen procespartij meer is. Dit betekent dat de bevoegdheid om cassatie in te stellen alleen toekomt aan de curator en [verweerster].
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn beroep. De Hoge Raad volgt deze conclusie en verklaart [eiser] niet-ontvankelijk, waarbij hij ook wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rol van de curator in faillissementzaken en de gevolgen voor de procespositie van de oorspronkelijke eiser.