ECLI:NL:HR:2013:BZ1065

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep door curator in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat door een failliet was ingesteld, terwijl de curator het geding had overgenomen. De man, die in deze procedure als verzoeker optreedt, had een verzoek ingediend om een bedrag te bepalen dat de vrouw aan hem diende te voldoen op basis van de huwelijkse voorwaarden van hun ontbonden huwelijk. Tijdens de procedure werd de man in staat van faillissement verklaard, waarna de curator het hoger beroep overnam.

De Hoge Raad oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 27 lid 3 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de gefailleerde buiten het geding wordt gesteld zodra de curator het geding overneemt. Hierdoor had alleen de curator het recht om cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad benadrukte dat deze regeling ook geldt voor verzoekschriftprocedures, en dat de regeling van rechtsvorderingen in de Faillissementswet van toepassing is op alle vorderingen, ongeacht de wijze van inleiding van de procedure.

De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.B. Rank-Berenschot, strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak bevestigt de belangrijke rol van de curator in faillissementsprocedures en de gevolgen van faillissement voor de procespositie van de gefailleerde. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

12 april 2013
Eerste Kamer
12/01393
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.J. Smallenbroek,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 111923/ES RK 09-704 van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.086.230/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 13 december 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 De man verzoekt in deze procedure het bedrag te bepalen dat de vrouw aan hem dient te voldoen op grond van verrekening overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden die golden in hun inmiddels ontbonden huwelijk. In de loop van de procedure is de man in staat van faillissement verklaard. De curator heeft het geding in hoger beroep overgenomen.
3.2 Gelet op het feit dat de curator het geding heeft overgenomen, is de man niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. De overname van het geding door de curator heeft immers tot gevolg - in dit geval op grond van art. 27 lid 3 Fw - dat de gefailleerde buiten het geding wordt gesteld en derhalve geen procespartij meer is. Alleen de curator kwam dan ook het recht toe om cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van het hof (HR 11 januari 2002, LJN AD4929, NJ 2003/311 en HR 23 april 2010, LJN BL5450, NJ 2010/245).
Dit wordt niet anders door het feit dat deze zaak een verzoekschriftprocedure betreft. De regeling van rechtsvorderingen in art. 25-30 Fw ziet op alle vorderingen als bedoeld in art. 25 en 26 Fw, ongeacht of de procedure met een dagvaarding of met een verzoekschrift wordt ingeleid (vgl. Van der Feltz I, p. 365).
3.3 Het door de man nog aangevoerde feit dat de curator heeft laten weten dat hij geen bezwaar ertegen heeft dat de man cassatieberoep instelt, maakt hem niet bevoegd om cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van het hof.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.