ECLI:NL:HR:2019:240

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/01920
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen loonbelasting over dwangsom uitgekeerd door overheidswerkgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de vraag of er loonheffingen ingehouden mogen worden op een dwangsom die aan een militair ambtenaar, werkzaam als vlieger, is uitgekeerd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een besluit over de duur van zijn dienverplichting, waarop niet tijdig was beslist. Hierdoor was de werkgever, in dit geval de Staatssecretaris, verplicht om een dwangsom van € 100 te betalen. Deze dwangsom werd echter onderhevig aan loonheffingen, wat door de belanghebbende werd betwist.

Het Gerechtshof Amsterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de dwangsom niet als loon aangemerkt kon worden, omdat deze was verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de dwangsom niet als loon moet worden aangemerkt, omdat deze niet voortkomt uit de dienstbetrekking van de belanghebbende. De Hoge Raad verwierp het middel van de Staatssecretaris, dat stelde dat het Hof een te beperkte opvatting had van het fiscale loonbegrip.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 768 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is aan de uitspraak van het Hof gehecht.

Uitspraak

15 februari 2019
Nr. 18/01920
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 20 maart 2018, nr. 16/00544, op het hoger beroep van
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 15/3458) betreffende het van belanghebbende ingehouden bedrag aan loonheffingen over het tijdvak 1 december 2014 tot en met 31 december 2014. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 27 november 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:1452).
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is militair ambtenaar en werkzaam als vlieger. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit omtrent de duur van zijn dienverplichting. Op dat bezwaar is niet tijdig beslist. Met toepassing van artikel 4:17 Awb is vastgesteld dat de werkgever aan belanghebbende een dwangsom van € 100 is verschuldigd. De dwangsom is aan belanghebbende betaald onder inhouding van loonheffingen.
2.2.
Voor het Hof was in geschil of terecht loonheffingen zijn ingehouden op de aan belanghebbende betaalde dwangsom. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de dwangsom verschuldigd is geworden doordat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven tijdig op het bezwaar te beslissen en dat belanghebbende recht op die dwangsom heeft in zijn hoedanigheid van maker van bezwaar. Een dergelijke bate vindt niet zozeer grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon moet worden aangemerkt, aldus het Hof.
2.3.
Tegen dit oordeel richt zich het middel met het betoog dat het Hof is uitgegaan van een te beperkte opvatting van het fiscale loonbegrip.
2.4.
Het middel faalt op de grond die is vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/01914 (ECLI:NL:HR:2019:138), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 18/01915 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 1.536, derhalve € 768, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.