ECLI:NL:HR:2019:1949

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/03261
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van de bewindvoerder in het cassatieberoep tegen de weigering van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door K.F. Petridis, in haar hoedanigheid als bewindvoerder van een schuldenaar, hierna aangeduid als [verweerder]. De bewindvoerder had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verweerder] had geweigerd. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder ontvankelijk was in het cassatieberoep, omdat zij in hoger beroep in het ongelijk was gesteld. De zaak betreft de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de vraag of de tekortkomingen van de schuldenaar voldoende grond vormden voor tussentijdse beëindiging van deze regeling. De Hoge Raad concludeerde dat de tekortkomingen van [verweerder] ernstig waren, maar dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de schuldsaneringsregeling niet beëindigd werd. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] was op 30 augustus 2018 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van deze regeling, wat door de rechtbank werd toegewezen. Het hof had echter de beslissing van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder, gezien de omstandigheden, recht had op cassatie. De tekortkomingen van [verweerder] waren onder andere het plegen van een misdrijf, het niet nakomen van verplichtingen en het ontstaan van nieuwe schulden. De Hoge Raad vond dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de regeling niet beëindigd werd, ondanks de ernstige tekortkomingen van de schuldenaar.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03261
Datum13 december 2019
ARREST
In de zaak van
K.F. PETRIDIS, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [verweerder],
kantoorhoudende te Pijnacker,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de bewindvoerder,
advocaten: mr. R.R. Verkerk en mr. A. Stortelder.
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder],
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/10/18/471 R van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2019;
b. het arrest in de zaak 200.258.911/01 van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2019.
De bewindvoerder heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de bewindvoerder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
[verweerder] is op 30 augustus 2018 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft daarmee ingestemd.
2.3
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling bij vonnis van 25 april 2019 beëindigd. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen.
[verweerder] wordt ervan verdacht dat hij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een misdrijf heeft gepleegd (winkeldiefstal met geweld). Hij heeft niet ontkend dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd. Het plegen van misdrijven gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling is in strijd met het wezen en de doelstellingen van deze regeling. Bovendien heeft [verweerder] daarmee het risico aanvaard dat hij, in geval van bestraffing, de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zou kunnen belemmeren dan wel frustreren: een eventuele detentie kan tot gevolg hebben dat de schuldenaar tijdelijk niet beschikbaar is voor het verrichten van betaalde werkzaamheden of dat hij nieuwe schulden laat ontstaan. [verweerder] wilde bovendien zonder toestemming van de bewindvoerder naar Curaçao vertrekken en heeft zonder toestemming een auto op zijn naam gezet. Ook is gebleken dat de schuld van [verweerder] bij het CJIB ruim € 1.100,-- hoger is dan was vermeld op de bij toelating ingediende schuldenlijst, en daarover heeft [verweerder] geen duidelijkheid kunnen geven. [verweerder] heeft verder kort na de toelatingszitting ten minste twee nieuwe boetes voor zwartrijden gekregen. Deze tekortkomingen zijn zo ernstig, dat die een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, mede in aanmerking genomen dat [verweerder] er onvoldoende blijk van heeft gegeven zich in het vervolg wel aan de verplichtingen te kunnen houden en een saneringsgezinde houding aan te nemen om de regeling tot een goed einde te brengen.
2.4
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zeven maanden verlengd. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen.
“4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [verweerder] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en die regeling door zijn doen/nalaten heeft belemmerd, doordat hij wegens het plegen van een misdrijf voor een periode van vier maanden gedetineerd is geweest. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen druist dat in tegen het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en vormt dat alleen al voldoende aanleiding voor tussentijdse beëindiging van die regeling voor [verweerder]. Bovendien is [verweerder] als gevolg van zijn detentie gedurende vier maanden zijn inspanningsverplichting (herstel en/of re-integratie) niet nagekomen en is er een nieuwe schuld (€ 1.055,84 aan Havensteder) ontstaan. Dat de tekortkomingen niet toerekenbaar zijn, is niet aannemelijk geworden.
5. Niettemin is er in dit geval aanleiding voor een uitzondering. Het hof is er voldoende van overtuigd geraakt dat [verweerder] alles in het werk stelt om zijn misstap te corrigeren en alsnog tot een succesvolle sanering van zijn schuldenlast te komen. [verweerder] ziet in dat hij in de schuldsaneringsregeling niet zijn eigen koers kan varen en dat hij (onder andere) de bewindvoerder steeds, zowel gevraagd als uit eigen beweging, dient te informeren over alle zaken die van belang kunnen zijn voor (het verloop) van de schuldsaneringsregeling. Het hof neemt voorts in aanmerking dat in geval van beëindiging van de schuldsaneringsregeling [verweerder] tien jaar geen beroep meer kan doen op die regeling, terwijl er ten tijde van de toelating kennelijk signalen waren dat zijn situatie zich juist had gestabiliseerd en hij op de goede weg was. Voorts is kort na aanvang van de schuldsaneringsregeling, in oktober 2018, het beschermingsbewind uitgesproken en zal, zo begrijpt het hof, binnenkort het psychiatrisch behandeltraject aanvangen.
Bij deze stand van zaken acht het hof een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling een te zware sanctie, ook omdat die regeling nog maar kort liep toen [verweerder] de fout inging. Een verlenging van de looptijd is echter wel op zijn plaats. Voor de termijn daarvan zal het hof uitgaan van de periode waarin sprake is geweest van een tekortkoming in de verplichtingen, te weten de detentieperiode van 4 maanden, en de duur van een eerdere voorwaardelijk opgelegde straf (65 dagen en 6 weken) die mogelijk nog ten uitvoer zal worden gelegd. Die termijn, afgerond op 7 maanden, dient [verweerder] ook te benutten om de huurachterstand bij Havensteder in te lopen.
6. Het hof wijst [verweerder] er met klem op dat hem hiermee een tweede kans wordt geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Gelet op het voorgaande dient hij ervan doordrongen te zijn dat hij zich daarbij verder geen enkele misstap meer kan permitteren. Indien de verplichtingen niet stipt worden nagekomen en de bewindvoerder niet onverwijld wordt voorzien van alle relevante informatie, kan dat alsnog leiden tot beëindiging van de regeling dan wel het weigeren van de schone lei. Het hof vertrouwt erop dat [verweerder] dat niet meer zal laten gebeuren.”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
Het vonnis van de rechtbank is een vonnis zoals bedoeld in art. 350 Fw. Ingevolge art. 351 lid 1 Fw heeft de schuldenaar, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, recht van hoger beroep van een dergelijk vonnis. Op grond van art. 351 lid 5 Fw kan de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in cassatie komen.
3.2
De Hoge Raad leidt uit de stukken af dat de bewindvoerder aan de rechter-commissaris heeft verzocht om een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling te doen, en dat de rechter-commissaris overeenkomstig dat verzoek zodanige voordracht heeft gedaan. Van de beslissing van de rechtbank om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen, is [verweerder] in hoger beroep gegaan. In hoger beroep heeft het hof de beëindiging alsnog geweigerd.
Tegen die beslissing kan de rechter-commissaris geen rechtsmiddel aanwenden. [1] In HR 17 april 2009 is, in een geval waarin de rechter-commissaris naar aanleiding van een verslag van de bewindvoerder, maar zonder daartoe strekkend verzoek van de bewindvoerder, een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling had gedaan, geoordeeld dat geen wettelijke bepaling de bewindvoerder het recht toekent om tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie in te stellen. [2] Een redelijke wetsuitleg brengt evenwel mee dat in een geval als dit, waarin de voordracht tot beëindiging is gedaan op een daartoe strekkend verzoek van de bewindvoerder en de in eerste aanleg uitgesproken beëindiging in hoger beroep alsnog wordt geweigerd, de bewindvoerder kan worden aangemerkt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zoals bedoeld in art. 351 lid 5 Fw. De bewindvoerder kan in een dergelijk geval dus wel beroep in cassatie instellen.
3.3
De bewindvoerder is dan ook ontvankelijk in het cassatieberoep.

4.Beoordeling van het middel

4.1.1 Onderdeel 1.1 van het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat, hoewel de toerekenbare tekortkomingen van [verweerder] voldoende aanleiding geven voor tussentijdse beëindiging (rov. 4), er ruimte is voor een uitzondering (rov. 5). Volgens de klacht biedt art. 350 lid 3 Fw die ruimte niet, althans niet op de door het hof genoemde gronden.
4.1.2 In art. 350 lid 3 Fw zijn de gronden voor tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgenomen. Het betreft een limitatieve opsomming. [3]
De rechter is niet verplicht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen indien zich een van de in art. 350 lid 3 Fw genoemde beëindigingsgronden voordoet. Aan de rechter komt een zekere beoordelingsruimte toe (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9-2.13). De rechter heeft daarbij ook de bevoegdheid om de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen, maar met toepassing van art. 349a lid 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
Aangezien onderdeel 1.1 berust op een andere rechtsopvatting, faalt het.
4.2.1 Onderdeel 1.2 klaagt dat het oordeel van het hof (in rov. 5) dat in dit geval ruimte bestaat voor een uitzondering, onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
4.2.2 Op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw kan de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de gronden, vermeld in art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw geldt als maatstaf of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. [4] Deze beëindigingsgrond ziet mede op wangedrag van de schuldenaar. [5]
4.2.3 Zoals de rechtbank en het hof, in cassatie onbestreden, hebben vastgesteld, heeft [verweerder] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een misdrijf (winkeldiefstal met geweld) gepleegd waarvoor hij vier maanden gedetineerd is geweest. Voorts heeft hij geprobeerd om zonder toestemming van de bewindvoerder naar Curaçao te reizen, zonder toestemming een auto op zijn naam gezet, geen duidelijkheid kunnen geven over een deel van zijn hoger gebleken schuld aan het CJIB, en een nieuwe (huur)schuld laten ontstaan. [verweerder] heeft dus binnen korte tijd na de toelating tot de schuldsaneringsregeling uiteenlopende en ernstige tekortkomingen begaan in de naleving van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof heeft, eveneens in cassatie onbestreden, geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de tekortkomingen niet toerekenbaar zijn.
4.2.4 Gelet op deze toerekenbare, ernstige tekortkomingen van [verweerder], is de beslissing van het hof om de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarop de verwachting is gebaseerd dat [verweerder] de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde zal weten te brengen. Voor zover die verwachting er mede op is gebaseerd dat kort na aanvang van de schuldsaneringsregeling het beschermingsbewind over [verweerder] is uitgesproken, behoefde dat nadere motivering. Dit beschermingsbewind heeft voormelde tekortkomingen immers niet kunnen voorkomen. Ook de overige door het hof in aanmerking genomen omstandigheden zijn niet van een dusdanig gewicht dat zonder nadere motivering valt te begrijpen dat die rechtvaardigen dat, ondanks de aard en de ernst van de tekortkomingen, niet wordt overgegaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
4.2.5 Dit betekent dat onderdeel 1.2 slaagt.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2019;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorf en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
13 december 2019.

Voetnoten

1.Vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:51.
2.HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2958.
3.Kamerstukken II, 1992/93, 22969, nr. 3, p. 64.
4.Vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455, rov. 3.3.2.
5.Kamerstukken II, 2004/05, 29942, nr. 3, p. 35 en Kamerstukken II, 2005/06, 29942, nr. 7, p. 89.