ECLI:NL:HR:2019:1947

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/02724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van griffierechten in cassatie voor personen onder schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [betrokkene 1] cassatie ingesteld tegen de beslissing van de griffier van de Hoge Raad, die het griffierecht voor de cassatie op € 336,-- heeft vastgesteld. [betrokkene 1] is onder de wettelijke schuldsaneringsregeling geplaatst en heeft verzet aangetekend tegen de heffing van dit griffierecht. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4020, geoordeeld dat er geen griffierecht verschuldigd is voor personen die onder de schuldsaneringsregeling vallen, ook niet in hoger beroep of cassatie. De Hoge Raad heeft de ratio van de wetgever gevolgd, die beoogt de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling te bevorderen door financiële drempels te vermijden. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het verzet van [betrokkene 1] gegrond is, en heeft het griffierecht vastgesteld op nihil. De vordering van [betrokkene 1] om de griffier te veroordelen in de proceskosten is afgewezen, omdat de wet hierin niet voorziet. De beslissing is op 13 december 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/02724
Datum13 december 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
Mr. J. van Weerden, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden
en kantoorhoudende te Den Haag,
OPPOSANT op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz)
tegen de beslissing van de griffier van de Hoge Raad,
hierna: opposant,
mede optredend namens:
[betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [betrokkene 1].

1.Procesverloop

[betrokkene 1] heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking in de zaak C/03/261243/HA RK 19-54 van de rechtbank Limburg van 25 april 2019.
De hoogte van het in cassatie verschuldigde griffierecht is door de griffier van de Hoge Raad bepaald op € 336,--.
Tegen deze beslissing is opposant, mede namens [betrokkene 1], op de voet van art. 29 lid 1 Wgbz in verzet gekomen.
De griffier van de Hoge Raad heeft een verweerschrift ingediend, waarbij hij heeft geconcludeerd tot verwerping van het door opposant ingestelde verzet.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot afwijzing van het verzet.
Opposant heeft namens [betrokkene 1] schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Op [betrokkene 1] is de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
2.2
In de hoofdzaak heeft de bewindvoerder van [betrokkene 1] op grond van art. 349a Fw verzocht om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verkorten. De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het tegen die afwijzing gerichte beroep van [betrokkene 1] eveneens afgewezen.
2.3
[betrokkene 1] heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft de hoogte van het in cassatie verschuldigde griffierecht bepaald op het hiervoor onder 1 genoemde bedrag van € 336,--. Dit bedrag is het in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) vermelde griffierecht dat bij de Hoge Raad geldt voor onvermogenden.

3.Beoordeling van het verzet

3.1
Het verzet van opposant en [betrokkene 1] tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het hiervoor in 2.3 bedoelde griffierecht, berust in de kern op de stellingen dat van [betrokkene 1] – nu zij is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling – niet kan worden gevergd dat zij griffierechten betaalt voor een rechtsmiddel dat betrekking heeft op de omvang en tijdsduur van de schuldsaneringsregeling en dat heffing van het griffierecht in een geval als het onderhavige de toegang tot de rechter belemmert in een mate die in strijd komt met art. 6 EVRM.
3.2
Op grond van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz wordt geen griffierecht geheven voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 284 lid 1 Fw en voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek. De ratio van deze bepaling is het bevorderen van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling door geen onnodige financiële drempels op te werpen. [1]
3.3
Op grond van het kennelijke oordeel van de wetgever dat van personen die bij de rechtbank een verzoek indienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet gevergd kan worden griffierecht te betalen, de hiervoor vermelde ratio van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, heeft de Hoge Raad art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz aldus uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht is verschuldigd door personen die een verzoek hebben gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. [2] Deze uitleg is ook gevolgd in het geval waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 350 Fw gedaan verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. [3]
3.4
Gelet op het voorgaande moet art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, zo worden uitgelegd dat de bepaling ook toepassing vindt, en dat dus geen griffierecht is verschuldigd, in een geval als het onderhavige, waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 349a Fw gedaan verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Net als in de gevallen van de hiervoor in 3.3 genoemde uitspraken, geldt hier dat het in de regel gaat om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen.
3.5
Het verzet is dus gegrond.
3.6
[betrokkene 1] heeft verzocht de griffier te veroordelen in de proceskosten van het onderhavige verzet. De Hoge Raad ziet geen aanleiding deze vordering van [betrokkene 1] toe te wijzen nu de wet daarin niet voorziet. De vordering van [betrokkene 1] zal dan ook worden afgewezen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • stelt het door [betrokkene 1] verschuldigde griffierecht op nihil;
  • wijst de in 3.6 genoemde vordering af.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
13 december 2019.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22969, nr. 3, p. 34, Kamerstukken II 1993/94, 22969, nr. 6, p. 31 en Kamerstukken II 2005/06, 29942, nr. 7, p. 61.
2.HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3883, rov. 2.4.
3.HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4020, rov. 3.3.2.