In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De uitspraak van het Hof was gewezen op 27 juli 2017, onder nummer 17/00129. De Hoge Raad heeft eerder, op 17 februari 2017, in een ander geding (nr. 16/01006) de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 30 oktober 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 8 februari 2019, door de vice-president en de raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.