ECLI:NL:HR:2019:1785
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over informatiebeschikking en misbruik van bevoegdheid in belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een informatiebeschikking die was opgelegd aan belanghebbende, [X] te [Z], door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 april 2019, waarin het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De informatiebeschikking was gebaseerd op artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd, maar dat het Hof had vastgesteld dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. Het Hof had geen aanleiding gezien om aan het verzuim van de Inspecteur consequenties te verbinden, omdat het de mogelijkheid van misbruik van bevoegdheid niet kon beoordelen zonder kennis van de niet vrijgegeven stukken. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de informatiebeschikking niet vernietigd diende te worden, omdat dit zou leiden tot een uitholling van de controlemogelijkheden van de Belastingdienst.
Belanghebbende had in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte geen gevolgen had verbonden aan het feit dat de Inspecteur zich niet had gehouden aan de beslissing van de geheimhoudingskamer. De Hoge Raad oordeelde dat de stellingen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat het Hof voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat de vragen van de Inspecteur van belang waren voor de belastingheffing. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en stelde belanghebbende een termijn van vier weken om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking.