Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1960. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2017. De advocaat van de verdachte, J.G. Kabalt, heeft een schriftuur ingediend. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.