ECLI:NL:HR:2019:1749

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
18/04966
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelname aan criminele organisatie en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich richtte op het op grote schaal telen van hennep, en werd ook beschuldigd van bedrijfsmatig telen van hennepplanten, diefstal van elektriciteit en gewoontewitwassen. De verdediging stelde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn inderdaad was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren naar twee jaren en acht maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de redelijke termijn in cassatieprocedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04966
Datum12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2017, nummer 21/003290-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2019.