ECLI:NL:HR:2019:1602
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn belastingzaken. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, werd door belanghebbende bestreden. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling enkele middelen van belanghebbende behandeld, waarbij met name middel II aandacht kreeg. Dit middel richtte zich tegen het oordeel van het Hof over de verknochtheid van zaken en de redelijke termijn van berechting. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad heeft de vergoeding van immateriële schade vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.500, waarbij het bedrag van de door de Inspecteur te vergoeden immateriële schade op € 841 werd vastgesteld en het bedrag van de door de Staat te vergoeden immateriële schade op € 1.659. Daarnaast werden er beslissingen genomen over de wettelijke rente die gaat lopen indien de vergoedingen niet tijdig worden betaald. De Hoge Raad heeft ook de Staatssecretaris van Financiën en de Staat veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, die zijn vastgesteld op € 1.024 per partij voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is van belang voor de rechtsontwikkeling in het bestuurs- en belastingrecht.