ECLI:NL:HR:2019:1597

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
19/01484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2019. Het Gerechtshof had eerder een hoger beroep van belanghebbende behandeld tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Dinkelland voor het jaar 2017, betreffende de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de partij zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01484
Datum18 oktober 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden van 26 februari 2019, nr. 18/00146, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. Awb 17/2065) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Dinkelland voor het jaar 2017 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.