ECLI:NL:GHARL:2024:4607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
22/2278
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel, waarin de heffingsambtenaar de waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 215.000 voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 21 mei 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, C.M.L. Poen, verschenen, evenals de taxateur van de heffingsambtenaar. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door in de beroepsfase andere referentieobjecten te gebruiken dan in de bezwaarfase. Belanghebbende stelt dat deze wisseling gevolgen moet hebben voor de proceskostenvergoeding, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkent.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd en dat de wisseling van referentieobjecten niet in strijd is met de relevante wetgeving. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/2278
uitspraakdatum: 9 juli 2024
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 3 oktober 2022, nummer AWB 21/1969, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 46 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 215.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord C.M.L. Poen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, tevens taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak met de volgende objectkenmerken:
Type woning
hoekwoning
Bouwjaar
1964
Oppervlakte
80 m2
Kavel
222 m2
Overig
Aanbouw 17 m2
Berging 10 m2
Overkapping (2)
Dakkapel (1)
Carport 13 m2
2.2.
In bezwaar heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag van de onroerende zaak verstrekt. In dit taxatieverslag zijn ter onderbouwing van de vastgestelde waarde drie referentieobjecten opgenomen, met onder meer de volgende kenmerken:
Referentieobject
Type
Oppervlakte
Kavel
Bouwjaar
[adres2] 11
Hoek
80 m2
218 m2
1955
[adres2] 15
Hoek
80 m2
217 m2
1955
[adres3] 5
Hoek
80 m2
213 m2
1950
2.3.
Belanghebbende heeft in bezwaar een taxatierapport laten opmaken door taxateurs [naam2] en [naam3] van [naam4] B.V. In dat taxatierapport zijn als referentieobjecten de [adres4] 11 (tweemaal) en de [adres5] 11, beiden te [woonplaats] , opgenomen. Op basis van dat taxatierapport wordt een waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 195.000. Belanghebbende heeft daarnaast verwezen naar de objecten [adres1] 27 en 67, ook te [woonplaats] .
2.4.
In beroep heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix verstrekt ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Daarbij heeft hij als referentieobjecten de [adres1] 3, 15 en 49, allen te [woonplaats] , opgenomen.

3.Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar er met de wisseling van referentieobjecten in de beroepsfase voor zorgt dat hij het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel schendt in de (eerdere) uitspraak op bezwaar, en of aan die wisseling van referentieobjecten consequenties voor wat betreft de proceskostenvergoeding moeten worden verbonden. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Bij een taxatie op basis van de vergelijkingsmethode, zoals in dit geval, worden objecten getaxeerd op basis van een systematische vergelijking met beschikbare marktgegevens van vergelijkbare objecten. Het bepalen van de waarde van een onroerende zaak vindt plaats door op een geautomatiseerde wijze voor alle woningen een modelwaarde te bepalen op basis van de van die woning geregistreerde objectkenmerken. Alle referentieobjecten waar de heffingsambtenaar naar heeft verwezen zijn onderdeel geweest van de systematische vergelijking.
4.2.
In beroep heeft de heffingsambtenaar, ter staving van de door hem voorgestane waarde, gebruik gemaakt van andere referentieobjecten dan waar hij in bezwaar naar verwees. Belanghebbende verbindt daaraan het gevolg dat de uitspraak op bezwaar in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, nu de aldaar gebruikte referentieobjecten kennelijk in beroep niet langer door de heffingsambtenaar werden gehandhaafd. De heffingsambtenaar bestrijdt deze visie en stelt zich op het standpunt dat in de in beroep opgestelde taxatiematrix beter geschikte referentieobjecten zijn gebruikt dan in het taxatieverslag waar hij gedurende de bezwaarfase gebruik van heeft gemaakt.
4.3.
Op grond van de artikelen 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een besluit rusten op een deugdelijke motivering. Artikel 3:2 van de Awb regelt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Uit vaste jurisprudentie volgt dat partijen hun onderbouwing van de respectievelijk door hen voorgestane waarden gedurende de procedure mogen wijzigen. [1]
4.4.
In dit geval heeft de heffingsambtenaar zijn uitspraak op bezwaar gemotiveerd in een bijlage bij de uitspraak op bezwaar. Daarbij heeft hij verwezen naar de referentieobjecten [adres2] 11 en 15 en [adres3] 5. In beroep heeft hij de door hem voorgestane waarde onderbouwd met de referentieobjecten [adres1] 3, 15 en 49. De heffingsambtenaar heeft als motivering van zijn wisseling van de referentieobjecten aangegeven dat bij de herbeoordeling is gebleken dat in dezelfde straat als de onroerende zaak voldoende verkoopcijfers van vergelijkbare objecten beschikbaar waren. Dat maakt echter niet – zoals belanghebbende tot uitgangspunt neemt – dat de eerder gebruikte referentieobjecten daarmee dus niet konden dienen ter onderbouwing van de waarde in bezwaar. Zij zijn qua bouwjaar, opstal- en kaveloppervlakte en het feit dat het allen hoekwoningen betreffen goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak (zie 2.2.). Zij liggen ook binnen een straal van twee (standpunt belanghebbende) of een (standpunt heffingsambtenaar) kilometer rond de onroerende zaak, in dezelfde plaats. Als dat verschil in ligging er al toe zou moeten leiden dat er een correctie op de liggingsfactor zou moeten plaatsvinden, dan maakt dat nog niet dat de referentieobjecten reeds daarom ongeschikt zijn, zoals belanghebbende betoogt, of dat de waarde te hoog zou zijn vastgesteld. Dat de heffingsambtenaar die – op zichzelf geschikte – referentieobjecten wisselt voor betere objecten ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde, brengt daarmee niet mee dat het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel zou zijn geschonden.
4.5.
Nu de heffingsambtenaar artikel 3:2 noch artikel 3:46 van de Awb heeft geschonden, behoeven de door belanghebbende gestelde gevolgen van de door hem gestelde schending van die artikelen geen bespreking.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024
De griffier, De voorzitter,
G.J. van de Lagemaat R.A.V. Boxem
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 juli 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. o.a. HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1000; HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1597.