In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 252.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de taxateur namens de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar met de wisseling van referentieobjecten in de beroepsfase het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, en of dit gevolgen heeft voor de proceskostenvergoeding.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd en dat de wisseling van referentieobjecten niet in strijd is met de geldende beginselen. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door de wisseling van referentieobjecten en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.