Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 juni 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag, omdat hij in het trappenhuis van een flat zijn achterneef met een mes in de borst en rug had gestoken. De Hoge Raad heeft op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie door de verdachte was ingesteld. De advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen hebben namens de verdachte middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld. Het eerste middel, dat geen nadere motivering behoeft, leidde niet tot cassatie. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en elf maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.