ECLI:NL:HR:2019:1525

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
18/02471
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot wettelijke rente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende, alsook een boetebeschikking.

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof ten onrechte het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht had verworpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en oordeelt dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente vanaf vier weken na de uitspraak van het Hof. De overige middelen van belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze geen beslissing bevatte over de wettelijke rente over het griffierecht, en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/02471
Datum11 oktober 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2018, nr. 15/00908, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/2885) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1
Het Hof heeft verworpen het betoog dat belanghebbende een vergoeding van rente toekomt over het bedrag aan griffierecht dat de Inspecteur aan belanghebbende dient te vergoeden. Hiertegen richt zich middel IV.
2.1.2
In het door het Hof verworpen betoog van belanghebbende ligt besloten een verzoek om vergoeding van wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW wegens vertraging in de vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, had het Hof daarom in zijn uitspraak de beslissing moeten opnemen dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van die rente vanaf vier weken na de datum waarop het Hof uitspraak heeft gedaan (zie rechtsoverweging 2.4.2 van het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623). Middel IV slaagt in zoverre.
2.2
De middelen voor het overige kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De beslissing van het Hof dient te worden aangevuld in de hiervoor in 2.1.2 bedoelde zin.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin een beslissing omtrent de wettelijke rente over het griffierecht in hoger beroep ontbreekt,
- beslist dat, indien het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop het Hof zijn uitspraak heeft gedaan,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 126 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.048 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019.