ECLI:NL:HR:2019:1525
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot wettelijke rente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende, alsook een boetebeschikking.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof ten onrechte het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht had verworpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en oordeelt dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente vanaf vier weken na de uitspraak van het Hof. De overige middelen van belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze geen beslissing bevatte over de wettelijke rente over het griffierecht, en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.