ECLI:NL:HR:2019:1518
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingaanslag en vergoeding van immateriële schade
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland had bevestigd. De belanghebbende had een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen voldaan en was het niet eens met de naheffingsaanslag die was opgelegd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, waarbij middel I zich richtte tegen het oordeel van het Hof over de redelijke termijn van berechting. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op basis van eerdere arresten. Daarnaast werd middel IV behandeld, dat betrekking had op de vergoeding van rente over het griffierecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten beslissen over de vergoeding van wettelijke rente, wat het Hof niet had gedaan.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen voor de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover. De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 3.000 en heeft de Staatssecretaris en de Staat veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van een tijdige vergoeding van griffierechten en immateriële schade in belastingzaken.