ECLI:NL:HR:2019:1511
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen met betrekking tot redelijke termijn en vergoeding van wettelijke rente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel dat zich richt tegen het oordeel van het Hof over de redelijke termijn van berechting slaagt. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat er sprake was van verknochtheid van zaken. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof had moeten beslissen over de vergoeding van wettelijke rente op het griffierecht dat aan belanghebbende moest worden vergoed. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente.
De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 1.000 en heeft bepaald dat de wettelijke rente over deze schade gaat lopen indien het bedrag niet tijdig wordt vergoed. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.