Uitspraak
1.Geding in cassatie
Tussen het moment waarop bezwaar is gemaakt en de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, zijn afgerond 61 maanden verstreken. De termijn van twee jaar die als uitgangspunt dient voor de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep, moet worden verlengd met een week, te weten het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep is overschreden met afgerond 37 maanden, zodat de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in deze fase € 3.500 bedraagt. Van de 37 maanden waarmee de redelijke termijn is overschreden, moeten twee maanden worden toegerekend aan de bezwaarfase (het tijdsverloop waarmee de voor de bezwaarfase als redelijk aan te merken termijn is overschreden) en het restant, derhalve 35 maanden, aan de beroepsfase. De toe te kennen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt daarom 35/37 van € 3.500 oftewel € 3.310,81.
Tevens dient de beslissing van het Hof te worden aangevuld in de hiervoor in 2.1.2 bedoelde zin.