ECLI:NL:HR:2019:1442

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18/02065
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beneficiaire aanvaarding en grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing in erfrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [de Executeur], in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [de Vrouw]. De zaak betreft de afwikkeling van een nalatenschap en de vraag naar de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder het arrest van 19 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2738) en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2018. De advocaat-generaal W.L. Valk had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, zijn door de Hoge Raad als niet voldoende gegrond beoordeeld, waardoor er geen aanleiding was voor nadere motivering. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan [de Executeur] opgelegd, waarbij de kosten aan de zijde van [de Vereffenaar] op nihil zijn begroot en aan de zijde van [de Erven] op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/02065
Datum27 september 2019
ARREST
In de zaak van
[de Executeur] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [de Vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] , België,
EISERES tot cassatie,
hierna: [de Executeur] ,
advocaat: mr. P.S. Kamminga
tegen
1. [de Vereffenaar] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [de Erflater] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDER tot cassatie,
hierna: [de Vereffenaar] ,
niet verschenen,
en
2. [de Dochter] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [de Zoon] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
VERWEERDERS in cassatie,
verweerders 2 en 3 hierna gezamenlijk: [de Erven] ,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 13/01482, ECLI:NL:HR:2014:2738 van 19 september 2014,
b. het arrest in de zaak 200.179.815/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2018.
[de Executeur] heeft tegen het arrest van het gerechtshof van 13 februari 2018 beroep in cassatie ingesteld. Tegen [de Vereffenaar] is verstek verleend en [de Erven] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet RO.
De advocaat van [de Executeur] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de Executeur] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de Vereffenaar] begroot op nihil en aan de zijde van [de Erven] begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de Executeur] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
27 september 2019.