In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een geschil over de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van erflater, die op 5 oktober 2003 is overleden. De Hoge Raad had eerder, op 19 september 2014, de zaak terugverwezen naar het hof na vernietiging van een eerdere uitspraak van het hof Den Haag. De appellanten, vertegenwoordigd door Denis Leendert Jaquet als vereffenaar, stelden dat zij de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard op 15 februari 2005, wat door de geïntimeerde werd betwist. De geïntimeerde, die in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [X] optrad, voerde aan dat de appellanten zich als zuiver aanvaard hebbende erfgenamen hadden gedragen, wat zou impliceren dat de beneficiaire aanvaarding niet meer van toepassing was.
Het hof oordeelde dat de appellanten inderdaad beneficiair hadden aanvaard, en dat de nalatenschap overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek moest worden vereffend. Het hof bevestigde dat de nalatenschap binnen 14 dagen na betekening van het arrest in de staat van voor het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2008 moest worden gebracht, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit arrest is op 13 februari 2018 uitgesproken.