ECLI:NL:HR:2015:709

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
14/00378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een politieambtenaar en de gevolgen van het ontbreken van een proces-verbaal in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van een politieambtenaar, waarbij hij het woord 'kaolo' had gebruikt, wat in de Surinaamse taal 'klootzak' betekent. De verdachte stelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig was vanwege het ontbreken van een proces-verbaal. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet in strijd met de wet had gehandeld, aangezien het ontbreken van het proces-verbaal niet automatisch leidt tot nietigheid, tenzij de verdachte in zijn belangen is geschaad. De Hoge Raad herhaalde dat de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren bij de zitting in hoger beroep en dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsstukken tot een rechtmatige beslissing was gekomen. Het Hof had vastgesteld dat de uitlating van de verdachte beledigend was en dat er geen reden was om aan de bewijsvoering te twijfelen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/00378
ABO/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 december 2013, nummer 23/001981-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bestreden arrest ten onrechte mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Daartoe is aangevoerd dat hetgeen is voorgevallen ter terechtzitting in eerste aanleg "aan het hof niet bekend is wegens het ontbreken van een proces-verbaal van die terechtzitting in eerste aanleg".
2.2.1.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 25 april 2012, inhoudende dat de verdachte ter zake van "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" bij verstek is veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De raadsvrouw voert een preliminair verweer. Zij stelt geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, noch een uitgewerkt vonnis te hebben ontvangen. Deze bevinden zich ook niet in het dossier. Daardoor is het niet duidelijk wat er in eerste aanleg ter terechtzitting is gebeurd. Deze stukken vormen daartoe de kenbron. Er kan nu niet nagegaan worden of aan alle formaliteiten is voldaan, noch hoe de politierechter tot haar oordeel is gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is derhalve nietig en de zaak dient teruggewezen te worden naar de rechtbank teneinde opnieuw berecht en afgedaan te worden.
In 2008 heeft een soortgelijke zaak gespeeld voor dit hof. De raadsvrouw legt een kopie van het arrest in de betreffende zaak over. De zaak is toen wegens het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg naar de rechtbank teruggewezen.
De advocaat-generaal geeft aan dat hij niet kan controleren welke stukken in het hof-dossier zitten, maar dat uit zijn stukken blijkt dat de behandeling in eerste aanleg bij verstek heeft plaatsgevonden en dat de verdachte toen is veroordeeld. Dat kan gecontroleerd worden op basis van het verkort vonnis. Niet te controleren valt, aldus de advocaat-generaal, hoe de behandeling ter terechtzitting is verlopen. Gelet daarop is de behandeling in eerste aanleg nietig en dient de zaak teruggewezen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verweer wordt verworpen. Terugwijzen van een zaak naar de vorige instantie vindt slechts in een beperkt aantal gevallen plaats. Dit is geregeld in artikel 423, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Door de Hoge Raad is middels zijn zogenoemde "kernrol"-jurisprudentie een belangrijke uitbreiding aan de werking van lid 2 gegeven. De betekening van de inleidende dagvaarding heeft in de onderhavige zaak in persoon plaatsgevonden, de verdachte was derhalve op de juiste wijze opgeroepen en van de zitting op de hoogte. Noch aan de tekst van artikel 423, lid 2, Sv noch aan genoemde kernroljurisprudentie kan enig argument worden ontleend op grond waarvan deze zaak thans zou moeten worden teruggewezen naar de rechtbank. Het enkele feit dat een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en een uitgewerkt vonnis ontbreken zijn geen grond voor terugwijzing. Wel is, gelet op het ontbreken van een proces-verbaal terechtzitting, het onderzoek ter terechtzitting nietig. Het hof zal gelet hierop bij eindarrest het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen."
2.2.3.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter vernietigd. Het bestreden arrest houdt onder het opschrift "Onderzoek van de zaak" in:
"Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg."
2.2.4.
Art. 422, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is en het hoger beroep overeenkomstig de eisen van dit wetboek is ingesteld, geschiedt de beraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de artikelen 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De beraadslaging geschiedt voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad, tenzij artikel 378a of artikel 395a in eerste aanleg is toegepast."
2.3.1.
Het Hof heeft - zoals hiervoor onder 2.2.2 is weergegeven - vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg ontbreekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof, anders dan art. 422, tweede lid, Sv voorschrijft, niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals het volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad. Niet naleving van dit voorschrift is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9214, NJ 2006/666).
2.3.2.
In aanmerking genomen dat:
i) de Politierechter de zaak bij verstek heeft behandeld;
ii) de verdachte en zijn gemachtigde raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig zijn geweest en aldaar het woord ter verdediging hebben gevoerd;
iii) het Hof het vonnis van de Politierechter heeft vernietigd, en
gelet op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd omtrent het belang dat het Hof mede beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, blijkt in het onderhavige geval niet dat de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad.
2.3.3.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring vermelde uitlating "kaolo" als beledigend in de zin van art. 266 Sr moet worden beschouwd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 3 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent bij de regiopolitie Amsterdam/Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met surveillance, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "Kaolo"."
3.2.2.
De bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal met nummer PL132E 2012002760-2 van 3 januari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 5 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 3 januari 2012 kregen wij, verbalisanten, de portofonische melding om te gaan naar de parkeerplaats op Maarssenhof te Amsterdam. Hier zou een vechtpartij zijn, waar ongeveer 10 mensen bij betrokken waren. Ter plaatse hebben wij, verbalisanten, de groep staande gehouden en gevraagd naar de legitimatiepapieren.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], had een persoon staande, welke later bleek te zijn: [verdachte]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat [verdachte] weg begon te lopen in de richting van het busstation. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zei tegen [verdachte] dat hij moest blijven staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat hij hieraan geen gehoor gaf. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] vastgepakt bij zijn rechterarm, teneinde hem ter plaatse te houden.
Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] roepen: "Kaolo". Ons, verbalisanten is ambtshalve bekend dat dit in de Surinaamse taal betekent: "Klootzak", en dat wanneer dit tegen iemand gezegd wordt, dit beledigend bedoeld is. Wij, verbalisanten, voelden ons dan ook aangetast in onze goede naam en eer."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het woord 'kaolo' heeft geroepen, de verdachte niet weet wat het woord betekent en bovendien het bewijs is gefundeerd op enkel één proces-verbaal. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat (het hof begrijpt: voortzetting van) de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat hij zijn identiteitsbewijs al ter inzage had gegeven, hetgeen het doel van de staandehouding was. Voorts heeft de verbalisant bij het staande houden van de verdachte, door hem onrechtmatig bij zijn arm te pakken waardoor hij pijn ondervond, niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van 3 januari 2012 met nummer PL132E 2012002760-2, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossier pagina 5 e.v.) blijkt dat voornoemde verbalisanten zich naar aanleiding van een portofonische melding begaven naar de Maarssenhof te Amsterdam, omdat aldaar een vechtpartij zou plaatsvinden waarbij tien mensen betrokken waren. Daar aangekomen zagen de verbalisanten een groep van circa 10 mensen, waarvan een aantal personen naar elkaar schreeuwden. Hierop hebben de verbalisanten besloten alle tot de groep behorende personen, onder wie de verdachte, ter vaststelling van hun identiteit staande te houden. Op het moment dat de verbalisanten in gesprek waren met de verdachte, liep hij van ze weg in de richting van het busstation en negeerde hierbij verbalisant [verbalisant 1], die hem beval te blijven staan. Hierop pakte [verbalisant 1] de verdachte vast bij zijn rechterarm, teneinde te voorkomen dat de verdachte - nogmaals - wegliep.
Deze waarnemingen van de verbalisanten zijn vastgelegd in een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, hetgeen een bewijsmiddel is als bedoeld in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu het proces-verbaal door beide verbalisanten is ondertekend, staat naar het oordeel van het hof - vast dat hetgeen door hen is gerelateerd ook door hen beiden is waargenomen. Het enkele feit dat de verdachte ontkent het woord "kaolo" te hebben gebezigd doet daaraan niet af. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit kan op basis van het genoemde proces-verbaal tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde worden gekomen, en is een tweede bewijsmiddel niet noodzakelijk. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het woord 'kaolo' heeft geroepen. Uit het proces-verbaal van aanhouding leidt het hof af dat het woord 'kaolo' 'klootzak' betekent; een woord dat beledigend is bedoeld, en mede gelet op de inhoud van dit proces-verbaal, ook in de onderhavige situatie niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld en ook door de verbalisanten als zodanig is opgevat."
3.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening".
3.2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"U, voorzitter, houdt mij voor dat ik mij vervelend heb opgesteld bij een vechtpartij. Ik zou agressief hebben gereageerd, prikkende bewegingen gemaakt en geroepen hebben: "raak me niet aan, kaolo". U, voorzitter, heeft dat woord gegoogled en het blijkt een woord te zijn dat wordt gebruikt als versterkend woord. Letterlijk betekent het anus. De verbalisanten pikten dat niet, want die voelden zich in eer en goede naam aangetast. Ik heb dat woord niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat hij me niet zo moest aanhouden en dat hij rustig met me moest praten. Die jongens stonden daar en ze wilden mij persé pakken. Ik zei: "raak me niet aan".
U, voorzitter, houdt mij voor dat een van de verbalisanten zegt dat ik met mijn vingers een aantal malen prikte richting de andere verbalisant en dat ik geroepen heb dat ik er een in zijn gezicht zou spugen. Dat klopt niet.
Ik ken het woord kaolo niet.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat het een Surinaams woord is en dat het een vast woord in de straattaal schijnt te zijn in Nederland en vooral Amsterdam. Het wordt in brede lagen onder de jongeren gebruikt. Dat wil niet zeggen dat ik het ook gebruik.
U, voorzitter, zegt dat straattaal uit diverse talen is samengesteld en dat het woord ook door mensen van niet-Surinaamse afkomst wordt gebruikt."
3.3.
Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is in het algemeen sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben. (Vgl. HR 22 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5623.)
3.4.
Het Hof is ervan uitgegaan dat 'kaolo' 'klootzak' betekent. Het oordeel van het Hof dat dit een uitlating is die beledigend is en "in de onderhavige situatie [ook] niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld" getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2015.