ECLI:NL:HR:2006:AX6414
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Wettigheid van eigen waarneming van de rechter als bewijsmiddel in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij hij een kassalade had weggenomen en daarbij de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp had gebruikt. De Hoge Raad oordeelde dat de eigen waarneming van de rechter, die na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting had plaatsgevonden, niet als wettig bewijsmiddel kon worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 340 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat waarnemingen van de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting moeten plaatsvinden, zodat zowel het openbaar ministerie als de verdediging de gelegenheid hebben om hierop te reageren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, omdat de bewezenverklaring steunde op een niet-wettig bewijsmiddel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De zaak betreft een beroep in cassatie van de verdachte, die door zijn advocaten middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdediging en de Advocaat-Generaal in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de eigen waarneming van het Hof niet kon bijdragen aan de bewijsvoering, omdat deze waarneming niet binnen de context van de terechtzitting had plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de eerdere veroordeling te vernietigen en de zaak opnieuw te laten behandelen door het Gerechtshof.