Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Kosten; grief IV.
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.Beslissing
20 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof, waarin de kostenveroordeling in een deelgeschilprocedure werd vernietigd. [eiser] had letsel opgelopen bij een verkeersongeval op 7 april 2013, waarbij [verweerder 2] als bestuurder van een bestelwagen betrokken was. Nationale-Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder 2], was verweerder in de procedure. De rechtbank had in een deelgeschil geoordeeld dat Nationale-Nederlanden aansprakelijk was voor de schade van [eiser] en hen veroordeeld tot betaling van de kosten van het deelgeschil, begroot op € 5.161,-. Het hof vernietigde echter de kostenveroordeling en oordeelde dat de kosten op € 1.300,- moesten worden vastgesteld, rekening houdend met de eigen schuld van [eiser].
De Hoge Raad oordeelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat het hof geen verlof had verleend voor tussentijds cassatieberoep. De Hoge Raad verduidelijkte dat de deelgeschilprocedure en de kostenveroordeling in dat kader niet onder de reguliere hoger beroep mogelijkheden vallen, tenzij er een procedure ten principale volgt. De Hoge Raad bevestigde dat de kostenveroordeling in de deelgeschilprocedure niet bindend is in de procedure ten principale, en dat de rechter in die procedure niet aan de eerdere kostenveroordeling gebonden is. De Hoge Raad verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie.