4.6De uitspraak van het hof in dit geding betrof een tussenuitspraak, aangezien hoger beroep was ingesteld op de voet van art. 1019cc lid 3, aanhef en onder a, Rv. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5.5 is overwogen, is Achmea dus, bij gebreke van een verlof als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv, in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk.
4.7.1Een volgende procedurele kwestie betreft de vraag of de procedure die op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv wordt ingeleid, wordt beheerst door de regels van de dagvaardingsprocedure dan wel de verzoekschriftprocedure.
4.7.2Blijkens de tekst en de strekking van art. 1019cc lid 3 Rv (zie hiervoor in 4.5.2 en 4.5.3) is het geding waarin op de voet van die bepaling (mede) wordt opgekomen tegen een beschikking in een deelgeschil, een dagvaardingsprocedure. De aansprakelijkheidszaak die in de art. 1019w en 1019cc lid 3 Rv is aangeduid als de procedure ten principale, is immers een dagvaardingsprocedure.
Het voorgaande betekent onder meer dat een dergelijk geding in eerste aanleg wordt ingeleid met een dagvaarding en dat het hoger beroep op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv en een eventueel daaropvolgend beroep in cassatie worden ingesteld bij dagvaarding. Ingeval aan deze eis niet is voldaan, kan de behandeling van de zaak met toepassing van art. 69 Rv worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
4.8.1Achmea heeft het onderhavige geding, waarin zij op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv mede is opgekomen tegen een beschikking in een deelgeschil, in eerste aanleg en in hoger beroep met een dagvaarding ingeleid. Het aanhangig maken van het beroep in cassatie door Achmea bij verzoekschrift is een begrijpelijk vervolg van het – blijkens hetgeen hiervoor in 4.7.2 is overwogen: onjuiste – oordeel van het hof dat het hoger beroep had moeten worden ingeleid met een beroepschrift en van de omstandigheid dat het hof uitspraak heeft gedaan bij beschikking.
4.8.2Bij brief van 7 april 2015 heeft de Hoge Raad aan de advocaten van Achmea en [verweerder] bericht dat wordt overwogen in deze zaak toepassing te geven aan art. 69 Rv, onder vermelding dat dan een arrest zal worden gewezen in plaats van een beschikking, en dat het gezien de stand van de procedure dan niet nodig is dat partijen op de voet van art. 69 lid 4 Rv door middel van nadere processtukken of proceshandelingen hun stellingen aanpassen aan de regels van de dagvaardingsprocedure. De advocaten van Achmea en [verweerder] hebben bij brief van 20 april 2015 desgevraagd aan de Hoge Raad bericht dat zij zich op dit punt refereren aan het oordeel van de Hoge Raad.
4.8.3Gezien het voorgaande wordt met toepassing van art. 69 Rv in dit geding uitspraak gedaan bij arrest.
4.9.1Het hiervoor in 4.3.1 vermelde verzoek van [verweerder] stelt de vraag aan de orde of in de dagvaardingsprocedure waarin op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv wordt opgekomen tegen een deelgeschilbeschikking, de kosten van de benadeelde behoren te worden begroot op de voet van art. 1019aa Rv. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
4.9.2Art. 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de behandeling van het (deelgeschil)verzoek begroot op alle redelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2 BW. Blijkens de parlementaire geschiedenis was de bedoeling aanvankelijk dat, indien partijen er na een deelgeschilprocedure niet in slagen een minnelijke regeling tot stand te brengen en het tussen hen alsnog tot een bodemprocedure komt, de op de voet van art. 1019aa Rv begrote kosten ingevolge art. 241 Rv van kleur zouden verschieten en onder de algemene proceskostenregeling van de art. 237-241 Rv zouden komen te vallen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 19). Hiertoe strekte het aanvankelijk voorgestelde art. 1019aa lid 2 Rv, dat nadien is geamendeerd (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 13) en uiteindelijk inhoudt dat de eenmaal ten gunste van de benadeelde begrote kosten van een deelgeschilprocedure niet meer ten laste van de benadeelde kunnen komen, ongeacht of een bodemprocedure volgt.
4.9.3Aldus is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis de regeling van art. 1019aa Rv voor de begroting van de kosten slechts gegeven voor de deelgeschilprocedure, en is die regeling niet van toepassing op de proceskosten van de dagvaardingsprocedure tussen dezelfde partijen waarin op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv wordt opgekomen tegen de deelgeschilbeschikking.