ECLI:NL:HR:2019:1274
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten in belastingzaak na intrekking cassatie
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2018, nummer 18/00004. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nummer UTR 16/5371) die betrekking had op de Wet waardering onroerende zaken en de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2016, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. Belanghebbende trok zijn beroep in cassatie in nadat overeenstemming was bereikt met de gemeente Laren over de WOZ-waarde van de onroerende zaak.
Belanghebbende verzocht de Hoge Raad om het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren te veroordelen in de kosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep in cassatie, het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek van belanghebbende gegrond was, aangezien de intrekking van het beroep in cassatie was gebaseerd op een niet weersproken stelling dat er overeenstemming was bereikt over de WOZ-waarde.
De Hoge Raad heeft, gelet op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, besloten dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. De Hoge Raad droeg het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren op om belanghebbende te vergoeden voor het griffierecht van € 508 dat hij had betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie. Daarnaast werd de heffingsambtenaar van de gemeente Laren opgedragen om de griffierechten van € 508 en € 334 te vergoeden die belanghebbende had betaald voor respectievelijk het Hof en de Rechtbank. Tevens werden de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld en vergoed.