Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan
de gemeente Laren(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een sportcomplex, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], dat door de heffingsambtenaar van de gemeente Laren op 1 januari 2015 is gewaardeerd op € 1.094.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, die een erfpachtrecht heeft op het sportcomplex, betwistte de belastingplicht en de objectafbakening, evenals de vastgestelde waarde van het complex. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 juli 2018 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de erfpachtvoorwaarden zodanig beperkend zijn dat hij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelde echter dat de erfpachtvoorwaarden geen zodanige beperking van het gebruiksgenot met zich meebrengen dat belanghebbende niet als genothebbende kan worden aangemerkt. Het Hof bevestigde dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, en dat deze waarde hoger is dan de waarde die op basis van de Wet WOZ zou worden vastgesteld.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de WOZ-beschikking aan belanghebbende had toegezonden en de onroerendezaakbelasting (OZB) had opgelegd. Het Hof oordeelde dat de objectafbakening door de heffingsambtenaar correct was uitgevoerd en dat de waarde van het sportcomplex niet te hoog was vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.