ECLI:NL:HR:2019:1189
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingaanslagen en vergoeding van immateriële schade
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2018, waarin het Hof beslissingen had genomen over belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook over een naheffingsaanslag die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende had een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris een verweerschrift had ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat middel II slaagde, omdat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een verknochtheid van zaken voor de bepaling van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof had moeten beslissen over de vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht dat aan belanghebbende toekwam. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover. De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 4.000 en heeft de Staatssecretaris en de Staat veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van belastingzaken en de rechten van belanghebbenden in het proces.