ECLI:NL:HR:2019:1134
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van belastingzaken. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op haar beurt weer voortvloeide uit een verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018 vernietigd, met name op het punt van de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een verknochtheid van zaken, zoals bedoeld in eerdere rechtspraak. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding van immateriële schade, vastgesteld op € 1.500. Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de wettelijke rente over deze schadevergoeding en het griffierecht moet worden vergoed, met specifieke voorwaarden over de tijdstippen waarop deze rente gaat lopen.
De Hoge Raad heeft de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van schadevergoeding in belastingzaken, vooral met betrekking tot de redelijke termijn en de vergoeding van wettelijke rente.