ECLI:NL:HR:2019:1133
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de belastingprocedure. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, waarin het Hof had geoordeeld dat er sprake was van een verknochtheid van zaken, maar dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onderschreven. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had verworpen dat belanghebbende recht had op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht dat aan hem moest worden vergoed. De Hoge Raad heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 2.000 en heeft de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak van het Hof kon niet in stand blijven, en de Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan, waarbij de Hoge Raad ook de wettelijke rente over de schadevergoeding heeft geregeld. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de redelijke termijn in belastingzaken en de vergoeding van immateriële schade.