ECLI:NL:HR:2019:1132
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 26 juni 2018 was gedaan. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een verknochtheid van zaken, zoals bedoeld in eerdere rechtspraak. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht dat hij had betaald. De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 1.500 en heeft bepaald dat de wettelijke rente over deze schade gaat lopen indien de bedragen niet tijdig worden vergoed.
De Hoge Raad heeft de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en heeft de belanghebbende het griffierecht van € 253 toegewezen. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.