ECLI:NL:HR:2019:1130
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, waarin belanghebbende hoger beroep had ingesteld tegen twee eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland. De kern van de zaak draait om een door belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld. Middel III, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof over de redelijke termijn van berechting, slaagde op basis van eerdere arresten van de Hoge Raad. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat er sprake was van verknochtheid van zaken. Daarnaast verwierp het Hof het verzoek van belanghebbende om vergoeding van rente over het griffierecht, wat ook door de Hoge Raad werd gecorrigeerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten beslissen dat belanghebbende recht had op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover. De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 3.500 en heeft de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.