In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 september 2017, nr. BK-16/00583. Dit hoger beroep was ingesteld door [X] B.V. (hierna: belanghebbende) tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. 16/1016) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2015. Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een verweerschrift. Het College heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht geheven van € 501 van het College. Dit arrest is uitgesproken op 15 juni 2018 door vice-president G. de Groot, samen met raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.