Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van drie geldbedragen, in totaal € 67.992,13. Het Hof had geoordeeld dat dit witwassen had geleid tot het verkrijgen van dit bedrag als wederrechtelijk voordeel. De Hoge Raad oordeelt echter dat de motivering van het Hof onvoldoende is. Het Hof baseerde zijn oordeel op de opvatting dat de contante opnames en overmakingen, die voorwerp waren van het bewezenverklaarde witwassen, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. De Hoge Raad stelt vast dat deze opvatting niet juist is en dat er zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat de betrokkene daadwerkelijk dit bedrag aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Deze uitspraak is van belang voor de beoordeling van de motivering bij schattingen van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedures.